200806315/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 juli 2008 in zaak nr. 07/2011 in het geding tussen:
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (lees: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie).
Bij besluit van 29 september 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans de minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) de aan [appellant] toegekende huursubsidie over het tijdvak 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 gewijzigd en nader vastgesteld op € 0,00 en het aan [appellant] uitgekeerde bedrag van € 1.002,80 teruggevorderd.
Bij besluit van 19 maart 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 15 november 2007 heeft de minister het besluit 19 maart 2007 ingetrokken en daar een nieuw besluit op bezwaar voor in de plaats gesteld.
Bij uitspraak van 3 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellant] tegen het besluit van 19 maart 2007, als gewijzigd bij besluit van 15 november 2007, ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 14 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is door de Centrale Raad van Beroep doorgezonden naar de Raad van State waar het is ingekomen op 15 augustus 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. I. Stolting, advocaat te Roosendaal, en de minister, vertegenwoordigd door M.G. Eckhardt, juridisch medewerkster bij STV Advocaten, zijn verschenen.
2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; hierna: de Aanpassingswet; Stb. 2005, 343) is de Huursubsidiewet gewijzigd. De Aanpassingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor huursubsidietijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu het subsidietijdvak waarop voormeld besluit ziet vóór 1 januari 2006 is aangevangen, blijft de Huursubsidiewet van toepassing, gelezen in samenhang met hoofdstuk 2, artikel I, Overgangsrecht Huursubsidiewet, van de Aanpassingswet.
Ingevolge artikel 1 van de Huursubsidiewet wordt in deze wet en de bepalingen die daarop rusten verstaan onder:
h. medebewoner: persoon die zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als de huurder, en die geen onderhuurder is noch tot het huishouden van de onderhuurder behoort;
1º. Als de huurder een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft ingediend: de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin die aanvraag is ingediend;
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt huursubsidie slechts toegekend als de huurder, alsmede degenen die op de peildatum medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, zich uiterlijk vijf dagen na de peildatum op het adres van die woning hebben doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Ingevolge het tweede lid, kan in afwijking van het eerste lid huursubsidie worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, wordt geen huursubsidie toegekend als de huurder van een woning met een rekenhuur boven de aftoppingsgrenzen, bedoeld in artikel 20, tweede lid, naar het oordeel van de minister, op het tijdstip dat de huur ingaat, het gebruik had kunnen krijgen of behouden van een andere woning die beter past bij zijn economische en persoonlijke omstandigheden.
Ingevolge het tweede lid, stelt, alvorens de minister tot toepassing van het eerste lid overgaat, hij burgemeester en wethouders in de gelegenheid om binnen vier weken een advies daarover uit te brengen.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd.
2.2. Vast staat dat de door [appellant] op 13 juli 2005 betrokken woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de woning) boven de aftoppingsgrens ligt en dat deze passend is als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Huursubsidiewet indien deze wordt bewoond door ten minste drie personen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning met drie personen heeft betrokken nu uit de GBA-gegevens niet is gebleken dat hij op het peilmoment op dat adres woonachtig was met zijn toenmalige vriendin en haar kinderen. Hij voert daartoe aan dat moet worden uitgegaan van de feitelijke situatie en dat in dat verband geloof had moeten worden gehecht aan de door hem overgelegde getuigenverklaringen van omwonenden, waarin zij verklaren dat zijn toenmalige vriendin en haar kinderen op de peildatum woonachtig waren op het subsidieadres.
2.4. Bij brief van 1 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal geoordeeld dat de door [appellant] betrokken woning niet passend was, nu de woning door de woningcorporatie is toegewezen aan drie personen en derhalve passend is indien deze door ten minste drie personen wordt betrokken, terwijl op de peildatum [appellant] als enige in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) stond ingeschreven op het adres [locatie] te [plaats] en zijn toenmalige vriendin en haar twee kinderen niet. Gelet op dit advies, dat de minister aan het in beroep bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, almede in aanmerking genomen dat de huurovereenkomst alleen de naam van [appellant] vermeldt en [appellant] op het aanvraagformulier huursubsidie niet heeft aangegeven medebewoners te hebben, heeft de minister niet aannemelijk kunnen achten dat de woning op de peildatum werd bewoond door ten minste drie personen. De door [appellant] bij brief van 21 september 2007 aan de minister verzonden verklaringen van omwonenden zijn onvoldoende om dat alsnog aannemelijk te maken, nu deze - gegeven dat zij alle min of meer gelijkluidend zijn - kennelijk niet door de omwonenden zelf zijn opgesteld en niet is vermeld hoe zij precies aan de wetenschap komen dat de toenmalige vriendin van [appellant] en haar twee kinderen daar hebben gewoond. De ter zitting bij de Afdeling overgelegde verklaringen zijn vrijwel identiek aan de eerdere en maken dat dan ook niet anders. Gelet op het vorenstaande is de minister, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, terecht uitgegaan van de GBA-gegevens en heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woning niet passend is en daarom geen huursubsidie behoorde te worden toegekend. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009