200804187/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dalfsen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 mei 2008 in zaak nr. AWB 07/1373 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen.
Bij besluit van 20 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen (hierna: het college) geweigerd appellant vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor de permanente bewoning van de recreatiewoning aan de [locatie] te Dalfsen (hierna onderscheidenlijk: de recreatiewoning en het perceel).
Het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar heeft het college, na instemming met het verzoek van [appellant] daartoe, doorgezonden naar de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank).
Bij uitspraak van 9 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het aldus ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door W.N. de Vries, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Enschede, zijn verschenen.
2.1. [appellant] bewoont de recreatiewoning permanent. Dit is in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan "Recreatieterrein Nierveen, Bosrandweg, Moezenbeltweg en de Immenhorst" op het perceel rustende bestemming "Recreatieve doeleinden". Het college heeft geweigerd hiervan krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 (hierna: het Bro), vrijstelling te verlenen, omdat het toestaan van permanente bewoning van de recreatiewoning in strijd is met het sinds 1 juli 1994 ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen gevoerde beleid (hierna: het handhavingsbeleid ), zodat artikel 20, vijfde lid, van het Bro aan de verlening van vrijstelling in de weg staat.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen handhavingsbeleid in de zin van die bepaling wordt gevoerd, omdat het handhavingsbeleid van de gemeente Dalfsen niet actief wordt toegepast.
2.2.1. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro, zoals dat van 1 juni 2007 tot 1 juli 2008 luidde, komt voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO een wijziging in het gebruik van een recreatiewoning ten behoeve van bewoning in aanmerking, mits:
1e. deze voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;
2e. bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;
3e. de aanvrager voor, maar in elk geval op 31 oktober 2003, de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.
Ingevolge het vijfde lid wordt vrijstelling, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder g, in elk geval geweigerd, indien verlening in strijd zou zijn met door de gemeente op 31 oktober 2003 ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen gevoerd handhavingsbeleid.
2.2.2. Volgens het gestelde beleid mag iedereen die op 1 juli 1994 op het adres van een recreatiewoning in het bevolkingsregister van de gemeente stond ingeschreven of aantoont de desbetreffende recreatiewoning op die dag daadwerkelijk permanent te hebben bewoond, deze permanent blijven bewonen.
2.2.3. 'Gevoerd handhavingsbeleid' is volgens de nota van toelichting op artikel 20, vijfde lid, van het Bro (blz. 4, Stb. 2007,107) in elk geval beleid dat het gemeentebestuur heeft vastgesteld en kenbaar gemaakt met een visie op hoe het zijn beleid denkt te handhaven, in dat verband tevens een peildatum waarop het gaat handhaven heeft vastgesteld en kenbaar gemaakt, alsmede dat beleid daadwerkelijk uitvoert.
Het door het college gevoerde beleid is op 1 juli 1994 in werking getreden en door publicaties in diverse regionale bladen en per brief aan alle eigenaren en gebruikers van recreatiewoningen die op dat moment bekend waren bekendgemaakt. Het college heeft onweersproken gesteld dat het na de inwerkingtreding van dit beleid verschillende aanschrijvingen heeft gedaan en enkele zogenoemde aantoonprocedures hebben plaatsgevonden. Hiervan is de laatste in 1999 afgerond. Voorts betreft de handhavingsprocedure tegen [appellant] volgens het college één van de dertig handhavingsprocedures die op dit moment tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen in de gemeente Dalfsen gevoerd worden. Enkele van deze procedures hebben reeds geleid tot een uitspraak van de Afdeling, aldus het college.
De rechtbank heeft onder de op zichzelf niet gemotiveerd bestreden omstandigheden het gestelde beleid terecht aangemerkt als handhavingsbeleid, als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, van het Bro. Gelet hierop en op het feit dat de verlening van vrijstelling voor de permanente bewoning van de recreatiewoning door [appellant] - naar niet is weersproken - in strijd zou zijn met dat beleid, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 20, vijfde lid, van het Bro aan de verlening van vrijstelling in de weg staat.
De ter zitting door [appellant] naar voren gebrachte stelling dat de handhavingprocedures die tot nu toe zijn gevoerd zich, met één uitzondering, beperken tot percelen waarop het bestemmingsplan "Rosengaerde" van toepassing is, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Het college heeft ter zitting aannemelijk gemaakt dat het in het plangebied, waarin de recreatiewoning van [appellant] is gelegen, ook twee andere handhavingsprocedures heeft gestart en dat tot gevolg heeft gehad dat de permanente bewoning van de desbetreffende recreatiewoningen inmiddels is beëindigd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009