200804905/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 mei 2008 in zaak nr. 07/1214 in het geding tussen:
het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam.
Bij besluit van 7 september 2006 heeft de examinator van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam (hierna: de examinator) het door [appellante] op 18 augustus 2006 afgelegde tentamen Strafrecht met het cijfer 5,5 gewaardeerd.
Bij brief van 27 september 2006 heeft [appellante] daartegen administratief beroep ingesteld. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dat administratief beroep heeft zij bij brief van 20 maart 2007 beroep ingesteld.
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft bij het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college), voor zover thans van belang, het administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2008, verzonden op 19 mei 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk verklaard en, voor zover gericht tegen het besluit van 15 mei 2007, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 24 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2009, waar [appellante] in persoon, bijgestaan door [advocaat] te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Vries, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft [appellante] medegedeeld dat zij het oordeel van de rechtbank dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is niet langer betwist.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Daartoe voert zij aan dat bij de individuele nabespreking van de open vragen de mondelinge toezegging is gedaan dat zij drie extra punten voor dat onderdeel van het tentamen krijgt.
2.3. Niet in geschil is dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat die toezegging is gedaan en dat het college die toezegging gemotiveerd heeft ontkend. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellante] niet met succes een beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen. Het betoogt faalt.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de examinator het tentamencijfer onjuist heeft berekend. Daartoe voert zij aan dat, voor zover thans van belang, het tentamen Strafrecht deels uit meerkeuzevragen en deels uit open vragen bestaat en de rechtbank heeft miskend dat de examinator het voor de open vragen behaalde cijfer ten onrechte niet naar boven heeft afgerond.
2.4.1. Niet in geschil is dat bij de vaststelling van het eindcijfer voor het tentamen Strafrecht het cijfer van de meerkeuzevragen 1 keer en het cijfer van de open vragen 3 keer telt, dat [appellante] voor de meerkeuzevragen het cijfer 4 heeft gekregen, dat het cijfer van de open vragen wordt vastgesteld door het daarvoor behaalde aantal behaalde punten door 5 te delen en dat [appellante] voor de open vragen 29 punten heeft behaald.
Uit de door [appellante] overgelegde pagina van de syllabus voor het vak Strafrecht blijkt niet dat het aldus door haar voor de open vragen behaalde cijfer 5,8 (29 gedeeld door 5) naar boven (naar het cijfer 6) moet worden afgerond. Voorts heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat, naar zij heeft gesteld, maar het college ter zitting gemotiveerd heeft betwist, bij de algemene nabespreking van de open vragen uitlatingen zijn gedaan, waaraan zij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat het cijfer van de open vragen naar boven wordt afgerond. Het betoog faalt.
2.5. [appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op haar verzoek om toestemming te verlenen om het tentamen Strafrecht op een andere universiteit te mogen afleggen.
2.5.1. Omdat dit verzoek buiten de omvang van het geschil valt, heeft de rechtbank het terecht niet besproken. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009