200804941/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 mei 2008 in zaak nr. AWB 07/2625 in het geding tussen:
[wederpartijen], beiden wonend te Boxtel,
Bij besluit van 4 april 2007 heeft appellant (hierna: het college) [wederpartijen] op straffe van een dwangsom gelast de op het perceel [locatie] te Boxtel (hierna: het perceel) geplaatste erfafscheiding te verlagen tot 1 meter of aan te passen aan de op 27 september 2005 verleende bouwvergunning.
Bij besluit van 25 juni 2007 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2008, verzonden op 21 mei 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op het door hen gemaakte bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 juli 2008.
[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Jovic, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Op het perceel is een gesloten schutting (hierna: de schutting) opgericht van twee meter. Ingevolge het bestemmingsplan "In Goede Aarde" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden -WO-". Ingevolge artikel 7, lid A II, sub 2, aanhef en onder l, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen op gronden met die bestemming voor de voorgevelbouwgrens of het verlengde daarvan erfafscheidingen worden gebouwd met een maximale hoogte van één meter. De schutting is gesitueerd voor de voorgevelbouwgrens.
Niet in geschil is dat de schutting is opgericht, zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de schutting is opgericht in afwijking van de op 27 september 2005 aan de gemeente Boxtel verleende bouwvergunning.
2.2.1. De overweging van de rechtbank dat het college aan het handhavingsbesluit van 4 april 2007 niet ten grondslag heeft mogen leggen dat de schutting in afwijking van de op 27 september 2005 verleende bouwvergunning is gebouwd, heeft niet geleid tot de vernietiging van het besluit van 25 juni 2007. Hetgeen het college in dit verband heeft aangevoerd kan dan ook niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
2.3. Het college betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de op het perceel opgerichte schutting geen erfafscheiding in de zin van artikel 7, lid A II, sub 2, aanhef en onder l, van de planvoorschriften is.
2.3.1. Dit betoog slaagt. In het bestemmingsplan is geen omschrijving opgenomen van de betekenis van de term erfafscheiding. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder e, van het Besluit Bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichte bouwwerken is voor het oprichten van erfafscheidingen geen bouwvergunning vereist, mits zij niet hoger zijn dan één of twee meter. In dat geval dient het te gaan om het plaatsen van een erfafscheiding op een erf of perceel, waarop reeds een gebouw staat. Voorts dient die erfafscheiding op meer dan één meter achter de voorgevelrooilijn en op meer dan één meter van de weg of het openbaar groen te worden geplaatst.
De rechtbank heeft hieruit ten onrechte afgeleid dat een erfafscheiding dient te zijn gelegen op een grens tussen twee erven en de opgerichte schutting om die reden geen erfafscheiding, als bedoeld in artikel 7, lid A II, sub 2, aanhef en onder l, van de planvoorschriften, is.
2.4. Tot slot betoogt het college dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor [wederpartijen] onvoldoende duidelijk was, waaraan zij dienden te voldoen om verbeurte van de aan de last verbonden dwangsom te voorkomen en het besluit van 25 juni 2007 derhalve in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is genomen.
2.4.1. [wederpartijen] hebben in hun bezwaarschrift, noch in hun beroepschrift gronden van die strekking aangevoerd. De rechtbank is door daarover niettemin een oordeel te geven, derhalve buiten het geding getreden. Reeds hierom slaagt ook dat betoog.
2.5. [wederpartijen] hebben in beroep tevergeefs betoogd dat het college niet tot handhavend optreden mocht besluiten. De door [wederpartijen] gestelde aantasting van hun privacy bij verlaging van de schutting, de gestelde financiële schade en de omstandigheid dat omwonenden, als gesteld, tegen de schutting geen bezwaren hebben, zijn geen zodanig bijzondere omstandigheden, dat het college in verband daarmee in redelijkheid niet tot handhavend optreden heeft kunnen besluiten.
2.6. De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door van [wederpartijen] tegen het besluit van 25 juni 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het door het college van burgemeester en wethouders van Boxtel ingestelde hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 mei 2008 in zaak nr. AWB 07/2625, voor zover aangevallen;
III. verklaart het bij de rechtbank door [wederpartijen] in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009