200802054/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Westvoorne (hierna: de raad) bij besluit van 29 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Oostvoorne Dorp, 1e herziening (Overboslaan / Berkenrijsweg)" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2008, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door drs. K.P. Spannenburg, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door drs. H.J. Solle, ambtenaar in dienst van de gemeente, alsmede .
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de verschuiving van een bouwvlak ten behoeve van een vrijstaande woning in de richting van de Overboslaan.
2.3. [appellante] betoogt dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" tegenover haar woning aan de [locatie]. Volgens haar is het bestreden besluit in strijd met het rijksbeleid zoals neergelegd in de Nota Ruimte en nader uitgewerkt in het Streekplan Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (hierna: het streekplan) en de nota Regels voor Ruimte. Daartoe voert zij aan dat het plangebied ligt in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) en binnen de in het streekplan aangewezen gebieden met als hoofdfunctie natuur. Woningbouw ter plaatse heeft volgens haar significante gevolgen voor de natuur in het gebied Overbosch. In dit verband stelt [appellante] dat het college de bouwlocatie ten onrechte niet aanmerkt als nieuwbouw, maar als verplaatsing van een bestaande locatie. Verder stelt zij dat van een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de bestaande situatie geen sprake is. Bovendien had het college geen genoegen mogen nemen met het uitgevoerde natuuronderzoek, nu dit onderzoek slechts een momentopname is, een beperkte omschrijving van de eventuele effecten geeft en geen vergelijking maakt tussen de huidige locatie en de voorgaande locatie van het bouwvlak.
Tot slot voert [appellante] aan dat het bestreden besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de verplaatsing van het bouwvlak slechts is ingegeven door de wens en het financiële belang van de eigenaar.
2.3.1. Het plangebied behoort tot de EHS en blijkens het bestreden besluit heeft het college het plan getoetst aan het rijksbeleid met betrekking tot de EHS, zoals verwoord in de Nota Ruimte. In de Nota Ruimte staat dat binnen de EHS het "nee, tenzij"-regime geldt. Dit houdt in dat nieuwe plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Voorts heeft het college het plan getoetst aan het provinciaal beleid met betrekking tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (hierna: PEHS) en natuurgebieden zoals verwoord in het streekplan en de nota Regels voor Ruimte.
In navolging van de raad stelt het college zich op het standpunt dat het natuuronderzoek bevestigt dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het in de EHS gelegen plangebied niet significant worden aangetast, zodat het plan niet in strijd is met het daarvoor geldende "nee, tenzij"-regime. Het college wijst er daarbij op dat in dit natuuronderzoek wordt geconcludeerd dat met de verschuiving van de bouwlocatie een gedeelte van het huidige natuurgebied verdwijnt, maar dat dit geen schadelijke gevolgen heeft voor de in het gebied voorkomende fauna, mits verstoring wordt voorkomen. Het plan levert per saldo een kwaliteitsverbetering op ten opzichte van de bestaande situatie ter plaatse, aldus het college.
2.3.2. Het provinciaal beleid is nader uitgewerkt in de Nota Regels voor Ruimte. Volgens deze Nota Regels voor Ruimte dienen natuurgebieden en groene verbindingen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (P)EHS zijn uitgesloten.
Uit de plankaart behorende bij het streekplan blijkt dat het plangebied is aangeduid als "Natuurgebied". In het streekplan staat hierover dat natuur de hoofdfunctie is en dat extensief recreatief medegebruik, waar inpasbaar, is toegestaan. Verder staat in het streekplan ten aanzien van (inter)nationale en provinciale natuurgebieden dat bestaande functies en grondgebruik in bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden in beginsel doorgang kunnen vinden.
2.3.3. De Afdeling stelt voorop dat slechts sprake is van een verschuiving van een reeds bestaand bouwvlak en niet van een geheel nieuwe bebouwingsmogelijkheid, aangezien reeds op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan "Oostvoorne dorp" een vrijstaande woning kon worden gerealiseerd op beperkte afstand van het huidige bouwvlak. Het plan betreft uitsluitend een wijziging van de plankaart. De planvoorschriften, behorende bij het voorheen geldende bestemmingsplan zijn ongewijzigd van toepassing op het voorliggende plan. De woning kon en kan ook feitelijk worden gerealiseerd, gelet op een in het verleden verleende bouwvergunning. Dat geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om deze bouwvergunning in te trekken, doet hieraan niet af. Gelet op het vorenstaande kan [appellante] in zoverre niet worden gevolgd in haar stelling dat ter plaatse sprake is van een nieuwe ontwikkeling. Het provinciale beleid ten aanzien van de (P)EHS strekt voorts niet zo ver dat het college gehouden was aan bestaande rechten een einde te maken.
2.3.4. Ten aanzien van de stelling van [appellante] dat desondanks door de verschuiving van het bouwvlak sprake is van een significante aantasting van de aanwezige natuurwaarden, overweegt de Afdeling in de eerste plaats dat de verplaatsing van het bouwvlak per saldo leidt tot een afname van de totale bebouwingsoppervlakte op het perceel. Het grootste deel van de gronden binnen het plangebied is bestemd voor natuur en het totaaloppervlak waarop deze bestemming berust, neemt evenmin af nu ook de gronden met de bestemming "Woondoeleinden" en een deel van de gronden met de bestemming "Tuin" uit het voorheen geldende bestemmingsplan worden bestemd voor natuur. Daarnaast zullen de bestaande recreatiewoning en fazantenkooi worden gesloopt, terwijl de bouwvergunningen voor een woning en een tennisbaan worden ingetrokken. In de tweede plaats volgt uit het onderzoek "Natuuronderzoek bestemmingsplan Oostvoorne-dorp" dat de natuurwaarden, waaronder de flora- en faunasoorten, zijn geïnventariseerd en dat de mogelijke effecten op de aanwezige faunasoorten in het plangebied zijn onderzocht. Niet aannemelijk is geworden dat de huidige locatie van het bouwvlak uit een oogpunt van natuurbehoud wezenlijk andere kwaliteiten in zich bergt dan de voorheen bestemde locatie. Anders dan [appellante] betoogt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het natuuronderzoek te zeer een momentopname is, dan wel anderszins onzorgvuldig is uitgevoerd. Daarbij betrekt de Afdeling dat het natuuronderzoek niet uitsluitend is gebaseerd op een veldonderzoek, maar tevens op andere gegevens omtrent de aanwezige flora- en faunasoorten in het gebied. Voorts is in aanmerking genomen dat [appellante] geen gegevens heeft aangedragen die twijfels oproepen over het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende natuuronderzoek.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een significante aantasting van de natuurwaarden, maar dat de verschuiving van het bouwvlak per saldo leidt tot kwaliteitsverbetering van de natuurwaarden ter plaatse.
2.3.5. Voor zover [appellante] betoogt dat niet of onvoldoende is onderbouwd waarom het bouwvlak niet ter plaatse van de bestaande bebouwing is vastgesteld, overweegt de Afdeling dat het college heeft te beslissen over een plan zoals dat is ingediend. Niet aannemelijk is geworden dat de belangen van [appellante] door het plan zodanig ernstig worden geschaad dat het college hieraan in redelijkheid een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Dat het bouwvlak ook op een voor [appellante] wenselijker locatie ter plaatse van de bestaande bebouwing gesitueerd had kunnen worden, maakt dit niet anders.
De omstandigheid dat de herziening van het bestemmingsplan is voortgekomen uit particulier initiatief en belang, brengt niet met zich dat reeds daarom sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Bepalend is of hetgeen [appellante] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening dan wel anderszins in strijd is met het recht, voor welk oordeel, gelet op het vorenstaande, in dit geval geen grond bestaat.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009