ECLI:NL:RVS:2009:BH5539

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806005/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van huursubsidie door de minister van Volkshuisvesting

In deze zaak gaat het om de herziening van de huursubsidie van appellante door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Bij besluit van 6 december 2006 heeft de minister de aan appellante toegekende huursubsidie over het tijdvak van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 vastgesteld op € 0,00 en het eerder uitgekeerde bedrag van € 836,76 teruggevorderd. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 14 juli 2005, waarin de subsidie was vastgesteld op basis van de gegevens van appellante en haar medebewoner. De minister heeft de herziening van de subsidie gemotiveerd door te stellen dat het gezamenlijke rekeninkomen van appellante en haar medebewoner in het peiljaar 2004 boven de toegestane grens lag, waardoor appellante geen recht had op huursubsidie voor het betreffende tijdvak.

Appellante heeft tegen deze herziening bezwaar gemaakt en is in beroep gegaan bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, die haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. In het hoger beroep betoogde appellante dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het besluit van 6 december 2006 voldoende duidelijk was en dat het vertrouwen was gewekt dat zij recht had op huursubsidie. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 februari 2009, waarbij zowel appellante als de minister vertegenwoordigd waren.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het besluit van de minister voldoende duidelijk was en dat appellante niet had voldaan aan haar verplichtingen om tijdig de juiste informatie te verstrekken. De Raad bevestigde dat de minister bevoegd was om de toekenning van de huursubsidie te herzien op basis van de alsnog bekend geworden gegevens. Het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200806005/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 juni 2008 in zaak nr. 07/1639 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (lees: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie).
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans de minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) de aan [appellante] toegekende huursubsidie over het tijdvak 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 nader vastgesteld op € 0,00 en het aan [appellante] uitgekeerde bedrag van € 836,76 teruggevorderd.
Bij besluit van 30 maart 2007 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2008, verzonden op 24 juni 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. W. Nass, advocaat te Eindhoven, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens, werkzaam bij STV Advocaten, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; hierna: de Aanpassingswet; Stb. 2005, 343) zijn onder meer de artikelen 30a en 36 van de Huursubsidiewet komen te vervallen. De Aanpassingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor subsidietijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu het subsidietijdvak waarop voormeld besluit ziet vóór 1 januari 2006 is aangevangen, blijft de Huursubsidiewet van toepassing, gelezen in samenhang met hoofdstuk 2, artikel I, Overgangsrecht Huursubsidiewet, van de Aanpassingswet.
2.2. Ingevolge artikel 1 van de Huursubsidiewet, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop rusten verstaan onder:
(…)
h. medebewoner: persoon die zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als de huurder, en die geen onderhuurder is noch tot het huishouden van de onderhuurder behoort;
(…)
k. peildatum:
(…);
2º als, in andere gevallen dan bedoeld onder 1º, aan de huurder een beperkt huursubsidiebericht of huursubsidiebericht is toegezonden: de eerste dag van het subsidietijdvak;
l. peiljaar: het kalenderjaar dat voorafgaat aan het subsidiejaar;
(…)
n. subsidiejaar: het tijdvak dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar;
(…).
Ingevolge hoofdstuk 2, artikel I, Overgangsrecht Huursubsidiewet, eerste lid, van de Aanpassingswet, voor zover thans van belang, kent de minister voor het subsidiejaar dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 slechts huursubsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Huursubsidiewet toe over een tijdvak dat uiterlijk loopt tot en met 31 december 2005.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, wordt, voor zover een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Huursubsidiewet betrekking heeft op het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, voor de toepassing van die wet in artikel 1, onderdeel l, voor het "subsidiejaar" gelezen: het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Huursubsidiewet wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder rekeninkomen: het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoner in het peiljaar.
Ingevolge het derde lid wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder inkomen verstaan:
a. als over het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het gecorrigeerde verzamelinkomen, over het peiljaar;
b. in een ander geval dan bedoeld onder a: het gecorrigeerde belastbare loon over het peiljaar.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, wordt geen huursubsidie toegekend als het rekeninkomen meer bedraagt dan € 25.375,00 bij een meerpersoonshuishouden.
Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, zendt de minister over een subsidietijdvak een door hem vastgesteld huursubsidiebericht of beperkt huursubsidiebericht aan de huurders die over een subsidietijdvak voorafgaand aan het in de aanhef genoemde subsidietijdvak een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht hebben ontvangen, waarna in eerstgenoemd tijdvak positief is beschikt, uiterlijk 1 juli van elk jaar.
Ingevolge het vierde lid, stelt de huurder na ontvangst van een huursubsidiebericht, indien door hemzelf of door de medebewoners wordt beschikt over inlichtingen die kunnen inhouden dat hij op minder huursubsidie aanspraak kan maken dan de huursubsidie die is opgenomen in dat bericht, de minister hiervan binnen vier weken na de verzenddatum van dat bericht in kennis.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend als gevolg van het niet naleven van artikel 30a, vierde lid.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak als artikel 30a, vierde lid, niet wordt nageleefd.
2.3. Naar aanleiding van het huursubsidiebericht van 2 juni 2005, waarin de minister alleen [bewoner sub 1] als medebewoner heeft aangemerkt van [appellante] en haar zoon, [bewoner sub 2], niet, heeft [appellante] op 8 juni 2005 een reactieformulier ingediend, waarin zij heeft aangegeven dat ook [bewoner sub 2] moet worden aangemerkt als medebewoner. In het formulier is verder bij de desbetreffende vraag aangegeven dat hij een uitkering of pensioen had in het peiljaar 2004, zonder dat daarbij een bedrag is ingevuld. Bij besluit van 14 juli 2005 heeft de minister, uitgaande van de gegevens in voormeld huursubsidiebericht, de subsidie voor het subsidiejaar 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 vastgesteld op € 836,76. Bij besluit van 16 december 2005 heeft de minister de beslissing van 14 juli 2005 naar aanleiding van het reactieformulier gewijzigd, in de zin dat [bewoner sub 2] als medebewoner is aangemerkt en zijn inkomen is vastgesteld op € 1,00. De hoogte van de subsidie is op grond van deze gegevens ongewijzigd gebleven. Uit een door de Belastingdienst uitgevoerde controle is gebleken dat [bewoner sub 2] in 2004 een inkomen heeft ontvangen, waarbij het ging om een gecorrigeerd belastbaar loon van € 10.954,00. Uit het bepaalde in artikel 1a, zesde en zevende lid, van de Huursubsidiewet, vloeit volgens de minister voort dat van deze gegevens, die overigens op zich ook niet door [appellante] zijn betwist, mocht worden uitgaan. Naar aanleiding van deze gegevens heeft de minister bij het besluit van 6 december 2006 de huursubsidie van [appellante] herzien. Omdat het gezamenlijke rekeninkomen van [bewoner sub 1] en [bewoner sub 2] in het peiljaar 2004 meer bedroeg dan het in artikel 14, aanhef en onder b, van de Huursubsidiewet opgenomen bedrag, hetgeen door [appellante] evenmin wordt betwist, komt zij voor het subsidiejaar 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 niet in aanmerking voor huursubsidie, aldus de minister.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het besluit van 6 december 2006 voldoende blijkt dat dit namens de bevoegde minister is genomen. Zij voert daartoe aan dat de beschikking in de passieve vorm is gesteld en dat daaruit in het geheel niet blijkt door wie de beschikking is genomen.
2.4.1. Het betoog faalt. In het besluit van 6 december 2006 staat dat de beslissing namens de minister langs geautomatiseerde weg is genomen en daarom niet is ondertekend. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit het besluit in voldoende mate blijkt dat dit namens de destijds bevoegde minister is genomen. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het besluit niet door het daartoe bevoegde bestuursorgaan is genomen.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de minister het vertrouwen heeft gewekt dat zij over het tijdvak 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 recht had op huursubsidie. Door eerst na afloop van dat tijdvak de subsidie vast te stellen op € 0,00 was het voor haar te laat om haar zoon voor dat tijdvak om een bijdrage te vragen dan wel hem te vragen te vertrekken en is zij derhalve in een nadelige positie gebracht. Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar betoog dat zij geen onjuiste gegevens heeft verstrekt, faalt. Zij voert daartoe aan dat gesteld noch gebleken is dat het reactieformulier onjuiste gegevens bevatte en dat uit de onvolledigheid van het reactieformulier niet kan worden geconcludeerd dat daarin verklaard zou zijn dat [bewoner sub 2] geen inkomen zou hebben gehad in het peiljaar 2004.
2.5.1. Uit artikel 3 van de Huursubsidiewet alsmede het door [appellante] op 8 juni 2005 ingevulde reactieformulier blijkt duidelijk dat het inkomen van haar zoon, [bewoner sub 2], moest worden betrokken bij de vaststelling van het rekeninkomen en derhalve van betekenis was voor haar aanspraak op huursubsidie. Zij had daarvan dan ook op de hoogte kunnen zijn en was op grond van artikel 30a, vierde lid, van de Huursubsidiewet gehouden de minister binnen vier weken na de verzenddatum van het huursubsidiebericht van 2 juni 2005 ervan in kennis te stellen dat [bewoner sub 2] in het peiljaar 2004 een inkomen had genoten en om welk bedrag het daarbij ging. In het reactieformulier, noch op andere wijze, heeft [appellante] deze gegevens aan de minister verstrekt. Eerst na controle van de Belastingdienst zijn gegevens omtrent het inkomen van haar zoon bij de minister bekend geworden. In dat licht bezien heeft de rechtbank terecht overwogen dat het reactieformulier onvolledig was ingevuld en derhalve niet is voldaan aan artikel 30a, vierde lid, van de Huursubsidiewet. De minister was ook niet gehouden alsnog om de ontbrekende gegevens te verzoeken. Op grond van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met het tweede lid, van de Huursubsidiewet was de minister aldus bevoegd de toekenning binnen vijf jaar na afloop van het subsidiejaar met terugwerkende kracht te herzien met inachtneming van de alsnog bekend geworden niet betwiste gegevens. Uit de omstandigheid dat haar huursubsidie was verleend kon zij niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat die beslissing niet kon worden herzien. Het betoog faalt derhalve.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009
47-502.