ECLI:NL:RVS:2009:BH5541

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805795/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit huursubsidie continuering door minister van Volkshuisvesting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had op 2 juli 2008 geoordeeld dat het besluit van de minister om de behandeling van de huursubsidie van de wederpartij te staken, onterecht was. De minister had op 7 september 2004 besloten de huursubsidie voor het tijdvak van 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 te staken, omdat de wederpartij niet had gereageerd op verzoeken om inkomensgegevens. De rechtbank oordeelde dat de minister de benodigde gegevens bij de Belastingdienst had kunnen opvragen, wat de minister betwistte.

De Raad van State heeft op 11 maart 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de minister niet verplicht was om zelf informatie te verzamelen als de wederpartij niet aan zijn informatieplicht voldeed. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de wederpartij ongegrond. Tevens werd het besluit van de minister van 29 augustus 2008 vernietigd, omdat dit besluit niet op goede gronden was genomen. De Afdeling concludeerde dat de minister terecht had besloten de huursubsidie te staken en dat de wederpartij niet had aangetoond dat zij de gevraagde gegevens tijdig had ingediend.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de minister als de huurder in het proces van huursubsidieaanvragen en de gevolgen van het niet voldoen aan informatieverzoeken.

Uitspraak

200805795/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 juli 2008 in zaak nr. 07/2750 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (lees: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie).
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2004 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) besloten de behandeling van de continuering van de huursubsidie van [wederpartij] voor het tijdvak 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 te staken en eventueel aan [wederpartij] verstrekte voorschotten te zullen terugvorderen.
Bij besluit van 12 september 2007 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2008, verzonden op 10 juli 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 september 2007 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 augustus 2008.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 29 augustus 2008 heeft de minister het tegen het besluit van 7 september 2004 gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard, het besluit van 7 september 2004 ingetrokken en aan [wederpartij] alsnog huursubsidie toegekend voor de subsidieperiode 1 juli 2004 - 1 december 2004.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens, werkzaam bij STV Advocaten, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; hierna: de Aanpassingswet; Stb. 2005, 343) zijn onder meer de artikelen 30a, 30aa en 30ab van de Huursubsidiewet komen te vervallen. De Aanpassingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor huursubsidietijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu het subsidietijdvak waarop voormeld besluit ziet vóór 1 januari 2006 is aangevangen, blijft de Huursubsidiewet van toepassing, gelezen in samenhang met hoofdstuk 2, artikel I, Overgangsrecht Huursubsidiewet, van de Aanpassingswet.
2.2. Ingevolge artikel 1 van de Huursubsidiewet, voor zover thans van belang, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop rusten verstaan onder:
a. beperkt huursubsidiebericht: een schriftelijke kennisgeving van de minister aan een huurder met gegevens over:
1º. samenstelling van het huishouden, inkomen en vermogen;
2º. samenstelling van het huishouden en huurprijs, of
3º. samenstelling van het huishouden.
h. medebewoner: persoon die zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als de huurder, en die geen onderhuurder is noch tot het huishouden van de onderhuurder behoort;
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder rekeninkomen: het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoner in het peiljaar.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, wordt bij de bepaling van het gezamenlijk inkomen het inkomen van een inwonend kind van de huurder, dat op de peildatum jonger is dan 23 jaar, slechts in beschouwing genomen voor zover het meer dan € 4.100,00 bedraagt.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, wordt geen huursubsidie toegekend als het rekeninkomen meer bedraagt dan € 25.375,00 bij een meerpersoonshuishouden.
Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, zendt de minister over een subsidietijdvak een door hem vastgesteld huursubsidiebericht of beperkt huursubsidiebericht aan de huurders die over een subsidietijdvak voorafgaand aan het in de aanhef genoemde subsidietijdvak een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht hebben ontvangen, waarna in eerstgenoemd tijdvak positief is beschikt, uiterlijk 1 juli van elk jaar.
Ingevolge artikel 30aa, eerste lid, zendt een huurder, indien hij een beperkt huursubsidiebericht ontvangt, de ontbrekende gegevens binnen vier weken na de verzenddatum van dat bericht aan de minister.
Ingevolge het tweede lid, stelt de minister, indien de huurder niet voldoet aan het eerste lid, ambtshalve een termijn van ten hoogste vier weken vanaf de verzenddatum van de kennisgeving, binnen welke alsnog aan dat lid kan worden voldaan.
Ingevolge het vijfde lid beslist de minister, indien de huurder niet heeft voldaan aan het tweede lid, binnen acht weken na het verstrijken van de in dat lid bedoelde termijn.
Ingevolge artikel 30ab, eerste lid, wordt, indien de gegevens, bedoeld in artikel 30aa, eerste lid, na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 30aa, tweede lid, door de huurder worden ingediend, geen huursubsidie toegekend voor de kalendermaand waarin de peildatum valt, de kalendermaand waarin die gegevens worden ingediend en de tussenliggende kalendermaanden.
2.3. Bij brief van 15 juni 2004 heeft de minister aan [wederpartij] een beperkt huursubsidiebericht gezonden met de mededeling dat de inkomensgegevens van haar medebewoners over 2003 nog niet bekend waren en verzocht om de ontbrekende gegevens in te vullen op het reactieformulier en het ondertekende formulier binnen vier weken terug te sturen.
Bij brief van 27 juli 2004 heeft de minister aan [wederpartij] medegedeeld dat het reactieformulier nog niet is terugontvangen en haar in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens alsnog binnen vier weken toe te zenden.
Bij besluit van 7 september 2004 heeft de minister aan [wederpartij] medegedeeld de behandeling van de continuering van haar huursubsidie te staken, omdat zij geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek om de ontbrekende inkomensgegevens te verstrekken. De minister heeft de huursubsidie voor het tijdvak 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 op € 0,00 gesteld. Voorts heeft de minister medegedeeld dat eventueel aan [wederpartij] verstrekte voorschotten zullen worden teruggevorderd.
2.4. Het geschil beperkt zich in hoger beroep tot de vraag of de gegevens waar de minister om heeft verzocht, gegevens zijn als bedoeld in artikel 30aa, eerste lid, van de Huursubsidiewet, in verband met het ontbreken waarvan de minister de continuering van de huursubsidie aan [wederpartij] heeft kunnen staken en de huursubsidie op € 0,00 heeft kunnen vaststellen. De minister betoogt dat de rechtbank in dat verband ten onrechte heeft overwogen dat hij de benodigde gegevens bij de Belastingdienst had kunnen opvragen.
2.4.1. Uit het bepaalde in artikel 3, gelezen in samenhang met artikel 14 van de Huursubsidiewet, volgt dat het inkomen van medebewoners, waaronder een inwonend kind dat op de peildatum jonger is dan 23 jaar, voor zover dat inkomen meer dan € 4.100,00 bedraagt, van betekenis is bij de vraag of huursubsidie kan worden verstrekt. Gelet hierop was het voor de minister van belang te weten of de medebewoner,een op de peildatum 17-jarige zoon van [wederpartij], in het peiljaar een inkomen heeft genoten. Gegeven de in artikel 30aa van de Huursubsidiewet neergelegde op de ontvanger van een beperkt huursubsidiebericht rustende informatieplicht, kan niet worden staande gehouden dat de minister in de gevallen dat hij de gevraagde informatie niet ontvangt, zelf alsnog nader onderzoek dient te verrichten. Het betoog slaagt dan ook.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling het volgende.
2.6. In beroep heeft [wederpartij], samengevat weergegeven, betoogd dat zij de door de minister gevraagde inkomensgegevens binnen de daartoe gestelde termijn aan de minister heeft gezonden, dat zij daarover telefonisch contact heeft gehad met het ministerie en dat zij een officieel bezwaarformulier heeft ingediend.
2.6.1. Het op 18 oktober 2004 door [wederpartij] ondertekende reactieformulier, met daarbij een ongedateerde begeleidende brief zijn niet binnen de op grond van artikel 30aa, eerste en tweede lid, van de Huursubsidiewet gestelde termijn door de minister ontvangen. [wederpartij] heeft overigens op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij de gevraagde gegevens binnen de daartoe gestelde termijn aan de minister heeft gezonden. Gelet hierop heeft de minister terecht en op goede gronden het bezwaar tegen het staken van de continuering van de huursubsidie ongegrond verklaard en faalt het betoog.
2.7. Het betoog van [wederpartij] dat de minster een te hoog bedrag heeft ingevorderd kan niet leiden tot het ermee beoogde doel, nu de feitelijke invordering tot de competentie van de burgerlijke rechter behoort.
2.8. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 12 september 2007 alsnog ongegrond verklaren.
2.9. Bij besluit van 29 augustus 2008 heeft de minister gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar, tegen het besluit van 7 september 2004. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Gelet op het onder 2.6.1 overwogene is het besluit van 12 september 2007 op goede gronden genomen en bestond voor de het besluit van 29 augustus 2008 derhalve geen grond. Dat besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 juli 2008 in zaak nr. 07/2750;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 augustus 2008, kenmerk Boba AwbA_26z/3A/719.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009
47-502.