200900907/1/M1 en 200900907/2/M1
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Nederweert,
verweerder.
Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nederweert (hierna: het college) een besluit genomen op het door [appellanten] gemaakte bezwaar tegen een op 12 februari 2008 genomen besluit tot afwijzing van een verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot overtreding van de geluidvoorschriften die zijn verbonden aan de voor [vergunninghouder] aan de [locatie] te [plaats] verleende vergunning. Bij uitspraak van 13 oktober 2008 in zaak nr.
200806905/1 en 200806905/2heeft de voorzitter van de Afdeling dit besluit gedeeltelijk vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak binnen vier weken na verzending hiervan een nieuw besluit te nemen.
Tegen het uitblijven van een nieuw besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2009, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 maart 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. P. Goumans, advocaat te Roermond, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Kort, werkzaam bij De Roever Milieuadvisering, zijn verschenen. Tevens is als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellanten] betogen dat het college zich ten onrechte niet heeft gehouden aan de opdracht van de voorzitter om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen. Volgens hen dient daarom opnieuw een termijn voor het nemen van een besluit te worden gesteld, waarbij bepaald wordt dat een dwangsom wordt verbeurd indien en zolang het college niet voldoet aan de uitspraak.
2.3. Het college betoogt dat het tot zijn spijt inderdaad nog geen nieuw besluit genomen heeft, maar dat er inmiddels wel maatregelen zijn getroffen door [vergunninghouder] om de overtreding van de geluidvoorschriften te beëindigen. Uit een op korte termijn door de provincie Limburg te verrichten geluidmeting zal volgens het college blijken of inmiddels aan de geluidvoorschriften wordt voldaan, waarna spoedig een besluit zal kunnen worden genomen.
2.4. Niet in geschil is dat binnen de termijn van vier weken geen nieuw besluit op het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen is genomen. Gelet op het systeem van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat blijkt uit artikel 8:72, vierde en vijfde lid, in onderlinge samenhang gelezen, was het college gehouden om binnen de in de genoemde uitspraak van de voorzitter gestelde termijn aan de uitspraak gevolg te geven. Nu het college dit niet heeft gedaan, heeft het college naar het oordeel van de voorzitter gehandeld in strijd met het systeem van de Algemene wet bestuursrecht zoals hiervoor bedoeld. Dat inmiddels wel stappen zijn gezet met het oogmerk de overtreding te beëindigen maakt dit niet anders, temeer nu de termijn die voor het nemen van een nieuw besluit was gesteld reeds geruime tijd is verstreken.
2.5. Het beroep is gegrond. Het niet tijdig nemen van een besluit, dat ingevolge artikel 6:2 van de Awb voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijk wordt gesteld, dient te worden vernietigd. Het college dient een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de voorzitter een termijn stellen. De voorzitter ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:72, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Nederweert op om binnen 3 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit aan [appellanten] toe te zenden;
IV. bepaalt dat de gemeente Nederweert aan [appellanten] een dwangsom verbeurt van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) per dag, met een maximum van € 10.000,00 (zegge: tien duizend euro), voor iedere dag dat het onder III bedoelde besluit na verstrijken van de gestelde termijn niet aan [appellanten] is toegezonden;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nederweert tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 241,50 (zegge: tweehonderdeenenveertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nederweert aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de gemeente Nederweert aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 290,00 (zegge: tweehonderdnegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het verzoek vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009