ECLI:NL:RVS:2009:BH6300

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900649/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • M.A. Graaff-Haasnoot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving tegen schoonheidssalon in Zundert

Op 10 maart 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Zundert had op 13 maart 2007 een verzoek van [wederpartij sub 1] en [wederpartijen sub 2] om handhavend op te treden tegen een schoonheidssalon op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen. Dit besluit werd door de rechtbank Breda op 18 december 2008 vernietigd, waarna het college hoger beroep instelde. In afwachting van de uitspraak op het hoger beroep verzocht het college de voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 26 februari 2009, waar het college vertegenwoordigd was door mr. B.A.M. Suijkerbuijk en [wederpartij] door mr. J. van Groningen, werd het verzoek behandeld. De voorzitter overwoog dat het verzoek om voorlopige voorziening geen verdere strekking had dan het bepalen dat het college in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de bestreden uitspraak van de rechtbank. De voorzitter achtte het niet aannemelijk dat de in hoger beroep bestreden uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven, en concludeerde dat het college geen nieuw besluit op bezwaar hoefde te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep had beslist.

De voorzitter besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2009.

Uitspraak

200900649/2/H1.
Datum uitspraak: 10 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 december 2008 in zaak nr. 07/4864 in het geding tussen:
1. [wederpartij sub 1],
2. [wederpartij en sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zundert.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zundert (hierna: het college) een verzoek van [wederpartij sub 1] en [wederpartijen sub 2] (hierna tezamen in enkelvoud: [wederpartij]) om handhavend op te treden tegen, voor zover thans van belang, een schoonheidssalon op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 4 oktober 2007 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 oktober 2007 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2009, en [partij A] en [partij B] (hierna tezamen in enkelvoud: [partij]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Het college heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld bij brief van 11 februari 2009.
Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2009, heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 februari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Suijkerbuijk, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, zijn verschenen.
Voort is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak. Indien het verzoek niet wordt toegewezen, is het college gehouden dat wel te doen en, gelet op de in hoger beroep bestreden uitspraak, een besluit tot handhavend optreden te nemen, hetgeen volgens het college verstrekkende en door het college niet gewenste gevolgen zal hebben voor de schoonheidssalon.
2.3. Gelet op hetgeen het college naar voren heeft gebracht ten aanzien van zowel de belanghebbendheid van [wederpartij] als de bijzondere omstandigheden van het geval, acht de voorzitter niet uit te sluiten dat de in hoger beroep betreden uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Onder deze omstandigheden ligt het nemen van een nieuw besluit op bezwaar, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist, niet in de rede. Dringende belangen aan de zijde van [wederpartij] bij het spoedig nemen van een nieuw besluit op bezwaar zijn niet aannemelijk gemaakt.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2009
531.