ECLI:NL:RVS:2009:BH6301

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900883/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • M.A. Graaff-Haasnoot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning fly-over en reconstructie 24 Oktoberplein te Utrecht

Op 10 maart 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het verzoek was ingediend door [verzoekers] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, die op 2 februari 2006 en 27 maart 2006 vrijstelling en bouwvergunning verleenden voor de realisatie van een fly-over en de reconstructie van het 24 Oktoberplein/Martin Luther Kinglaan te Utrecht. De rechtbank Utrecht had eerder op 2 februari 2009 het beroep van [verzoekers] gegrond verklaard en het besluit van 18 december 2007 van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.

De voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 26 februari 2009. Tijdens deze zitting waren [verzoekers] vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, terwijl het college werd vertegenwoordigd door ir. J.A.M. van Dijk, drs. H.P.M. Cox en drs. A.M.M. Baggen, bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam. De voorzitter overwoog dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan en dat het college vrijstelling had verleend op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, aangezien de rechtbank in de bestreden uitspraak niet op alle beroepsgronden van [verzoekers] was ingegaan, maar dit niet betekende dat de vrijstelling en bouwvergunning niet verleend mochten worden. De voorzitter wees het verzoek af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2009.

Uitspraak

200900883/2/H1.
Datum uitspraak: 10 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 februari 2009 in zaak
nr. 08/218 in het geding tussen:
[verzoekers]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 2 februari 2006 en 27 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) aan de Dienst Stadsontwikkeling van de gemeente Utrecht (hierna: de Dienst Stadsontwikkeling) vrijstelling respectievelijk bouwvergunning verleend voor het realiseren van een fly-over en het reconstrueren van het 24 Oktoberplein/Martin Luther Kinglaan te Utrecht.
Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college de daartegen door, voor zover thans van belang, [verzoekers] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 december 2007 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 9 en 17 februari 2009.
Bij eerstgenoemde brief hebben [verzoekers] de voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 februari 2009, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, en het college, vertegenwoordigd door ir. J.A.M. van Dijk, drs. H.P.M. Cox en drs. A.M.M. Baggen, bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.3. Nu de Dienst Stadsontwikkeling op korte termijn zal beginnen met de (voorbereidende) werkzaamheden, waaronder het kappen van bomen, verzoeken [verzoekers] om schorsing van de in bezwaar gehandhaafde vergunning totdat de Afdeling in de bodemprocedure heeft beslist.
2.4. Ingevolge artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verband met artikel 6:24 van die wet, geldt als hoofdregel dat het instellen van hoger beroep geen schorsende werking heeft. In het kader van de vraag of aanleiding bestaat om in afwijking van deze hoofdregel een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzitter als volgt.
2.5. In de omstandigheid dat de rechtbank in de in hoger beroep bestreden uitspraak niet is ingegaan op alle door [verzoekers] aangevoerde beroepsgronden, ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend. Zo nodig kunnen de niet door de rechtbank besproken beroepsgronden door de Afdeling worden behandeld in de bodemprocedure.
2.6. Ook in hetgeen [verzoekers] naar voren hebben gebracht over de berekening van verkeersintensiteiten, de invloed van stagnatieverplaatsing op de luchtkwaliteit en de salderingsmethode, ziet de voorzitter niet op voorhand aanleiding voor het oordeel dat de in hoger beroep bestreden uitspraak geen stand zal houden, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend.
2.7. Onder deze omstandigheden en gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Derhalve dient het verzoek te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Graaff-Haasnoot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2009
531.