200805244/1.
Datum uitspraak: 18 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] en [appellante B], onderscheidenlijk gevestigd te [plaats], en te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 juni 2008 in zaak nr. 08/64 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Deventer.
Bij besluit van 28 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) een aanvraag van [appellante A] en [appellante B] om wijziging van een aan [appellante B] verleende sloopvergunning afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2007 heeft het college het daartegen door [appellante A] en [appellante B] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante A] en [appellante B] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante A] en [appellante B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 12 augustus 2008.
Het college heeft te kennen gegeven geen verweerschrift in te zullen dienen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door F.W.H.M. Helmich, ambtenaar in dienst van de gemeente Deventer, zijn verschenen.
2.1. Op 10 oktober 2002 heeft [appellante B] het college verzocht om verlening van een vergunning voor het slopen van een school op het perceel, kadastraal bekend gemeente Deventer, sectie E, nr. 12316 (hierna: het perceel). Bij besluit van 22 november 2002 heeft het college [appellante B] de gevraagde vergunning verleend onder de voorwaarde dat met de sloopwerkzaamheden niet eerder wordt begonnen dan nadat er voor het vervangende nieuwbouwplan voor het bouwen van vijfentwintig appartementen op dat perceel een bouwvergunning is verleend en deze bouwvergunning onherroepelijk is geworden.
Bij brief van 8 juni 2007 hebben [appellante A] en [appellante B] het college verzocht die voorwaarde te wijzigen, zodanig dat met de sloopwerkzaamheden mag worden begonnen, ondanks dat de voor het vervangende nieuwbouwplan gevraagde bouwvergunning nog niet in rechte onaantastbaar is geworden. Aan dat verzoek is ten grondslag gelegd dat de procedure over de afgifte van die bouwvergunning al jaren duurt en daarin nog slechts het voorzien in de parkeerbehoefte ten gevolge van het realiseren van het bouwplan in geschil is.
Bij voormeld besluit van 28 juni 2007 heeft het college dat verzoek afgewezen.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college bij afweging van de relevante belangen niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de in de sloopvergunning neergelegde voorwaarde te laten vervallen. Aan dat oordeel is ten grondslag gelegd dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voorkomen moet worden dat gedurende lange tijd een gat in de straatwand op een beeldbepalende locatie in de binnenstad van Deventer bestaat en dat de lange duur van de procedure over de afgifte van een bouwvergunning voor vervangende nieuwbouw op die locatie het belang van de in de sloopvergunning neergelegde voorwaarde bevestigt.
2.3. [appellante A] en [appellante B] komen tegen dat oordeel op. Daartoe voeren zij aan, samengevat weergegeven, dat dit op een onjuiste belangenafweging berust, omdat het slopen van de school niet tot een aantasting van het historisch bepaalde stadsgezicht leidt, de procedure over de afgifte van de bouwvergunning onevenredig lang duurt en de bouwlocatie door het wijzigen van de in de sloopvergunning neergelegde voorwaarde meteen bouwrijp kan worden gemaakt.
2.3.1. Dit betoog faalt. [appellante A] en [appellante B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van het college, dat het laten vervallen van de voorwaarde zal leiden tot het ontstaan van een gat in de straatwand op een beeldbepalende locatie in de binnenstad, onjuist is. In dit verband is voorts van belang dat het college ten tijde van het besluit van 6 december 2007, gelet op de lopende procedure daaromtrent, geen reden had om te veronderstellen dat de bouwvergunning op korte termijn onherroepelijk zou worden en daadwerkelijk zou kunnen worden overgegaan tot het opvullen van het door sloop ontstane gat in de straatwand.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009