200805007/1.
Datum uitspraak: 18 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 mei 2008 in zaak nr. 07/4021 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 29 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een schuur op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 24 april 2007 heeft het college de door [belanghebbenden A] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende A]) en [belanghebbende B] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, het besluit van 29 juni 2004 herroepen en alsnog geweigerd de bouwvergunning te verlenen.
Bij uitspraak van 19 mei 2008, verzonden op 21 mei 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] elk een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Voorts heeft [belanghebbende C], rechtsopvolgster van [belanghebbende A], een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.H. Cramer Bornemann, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn daar [belanghebbende A], namens [belanghebbende C], en [belanghebbende B] als partij gehoord.
2.1. Uitsluitend in geschil is of het college bij het besluit op bezwaar terecht alsnog de bouwvergunning voor de schuur heeft geweigerd, omdat de gekozen gootconstructie in strijd moet worden geacht met redelijke eisen van welstand.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het advies van de welstandscommissie van 24 januari 2007 zowel naar inhoud als wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 maart 2006 in zaak nr.
200506325/1), mag het college, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
2.2.2. Vaststaat dat [appellant] hangende bezwaar de bouwaanvraag heeft gewijzigd, omdat het oorspronkelijke bouwplan wat betreft de gootconstructie onuitvoerbaar was gebleken. Wat er van die uitvoerbaarheid zij is, anders dan [appellant] stelt, de in de oorspronkelijke bouwaanvraag gekozen gootconstructie als gevolg van de aangebrachte wijziging niet langer in geding. De welstandscommissie heeft, voor zover thans van belang, de bij de gewijzigde bouwaanvraag voorgestelde gootconstructie atypisch en laagwaardig bevonden en mede hierom negatief geadviseerd over dit bouwplan. Het college heeft dit advies overgenomen.
In de door [appellant] in de bezwaarprocedure overgelegde brief van architect ir. T. Arends van 12 februari 2007 heeft de rechtbank terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het college geen doorslaggevende betekenis aan het welstandsadvies mocht toekennen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat deze brief geen argumenten bevat voor het standpunt dat de wat betreft de gootconstructie gewijzigde bouwaanvraag niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het welstandsadvies anderszins zodanige tekortkomingen vertoont, dat het college zich daarop niet heeft mogen baseren.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009