200805264/1.
Datum uitspraak: 18 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 mei 2008 in zaak
nr. 07/3607 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk.
Bij besluit van 20 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk (hierna: het college) aan [wederpartij] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een vlonder op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 2 juli 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [partijen] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 20 december 2006 herroepen en alsnog geweigerd bouwvergunning te verlenen.
Bij uitspraak van 30 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 2 juli 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door J. van Dalen, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. R.E. Izeboud, advocaat te Breda, vergezeld door [eigenaar] van de jachthaven, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kerkvaartsehaven" (hierna: het bestemmingsplan), voor zover thans van belang, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor Water bestemd voor:
a. het waterverkeer voor recreatieve doeleinden;
b. de aanleg en instandhouding van ligplaatsen voor boten ten behoeve van de aanliggende gronden tot maximaal het aantal dat op de kaart is aangegeven;
Ingevolge het tweede lid zijn op de gronden toegelaten bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In het derde lid is met betrekking tot het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bepaald dat het maximum-aantal ligplaatsen niet meer mag bedragen dan op de kaart is aangegeven en dat de hoogte maximaal 2,5 m mag bedragen, met uitzondering van verlichtingsarmaturen waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de door [wederpartij] evenwijdig aan de oever beoogde erfafscheiding in de vorm van een vlonder mede zal worden gebruikt ter realisering van ligplaatsen voor boten.
2.2.1. Blijkens de bouwaanvraag van 9 oktober 2006 is bouwvergunning verzocht voor het geheel plaatsen van een vlonder. Noch de tekst van de bouwaanvraag, noch de daarbij gevoegde bouwtekening geven op enigerlei wijze aanleiding voor het oordeel dat het evenwijdig aan de oever voorziene gedeelte is bedoeld uitsluitend als erfafscheiding te dienen. Onbetwist is dat het dwars op de oever voorziene gedeelte van de aangevraagde vlonder, gesitueerd op gronden met de bestemming "Jachthaven/water", een aanlegsteiger voor boten betreft die dient als uitbreiding van de jachthaven. Voorts is onweersproken komen vast te staan dat het evenwijdig aan de oever voorziene gedeelte van het bouwplan zich daarvan uiterlijk niet onderscheidt en derhalve mede ter realisering van ligplaatsen kan worden gebruikt. Uit het vorenstaande volgt dat het college het bouwplan terecht in strijd met het bestemmingsplan heeft geacht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen door het college overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 mei 2008 in zaak nr. 07/3607;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009