ECLI:NL:RVS:2009:BH6319

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900814/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing voor puinmateriaal ten behoeve van aanleg verharde paden en wegen op landgoed

Op 9 december 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland geweigerd om aan de verzoeker een ontheffing te verlenen op basis van artikel 10.63, derde lid, van de Wet milieubeheer. Deze ontheffing was nodig voor het op of in de bodem brengen van puinmateriaal, dat gebruikt zou worden voor de aanleg van funderingen en opsluitkanten van verharde paden en wegen op een landgoed in Gelderland. Het besluit werd op 8 januari 2009 ter inzage gelegd. De verzoeker heeft op 29 januari 2009 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 19 februari 2009 behandeld. De verzoeker was vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, terwijl het college van gedeputeerde staten werd vertegenwoordigd door mr. R.J. Rigterink en ing. T. Achterkamp. Ook het college van burgemeester en wethouders van Voorst was als partij aanwezig, vertegenwoordigd door mr. ing. R. van der Plank.

In de overwegingen van de voorzitter werd opgemerkt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoeker had de ontheffing aangevraagd om het stelsel van wegen en paden op het landgoed te herstellen met geselecteerd puinmateriaal, dat als afvalstof wordt aangemerkt. Na de weigering van het college van gedeputeerde staten heeft het college van burgemeester en wethouders bestuursdwang toegepast en het puinmateriaal verwijderd.

De voorzitter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien het puinmateriaal in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak zou worden bewaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 maart 2009.

Uitspraak

200900814/2/M1.
Datum uitspraak: 12 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college van gedeputeerde staten) geweigerd aan [verzoeker] een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, derde lid, van de Wet milieubeheer te verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid, van die wet gestelde verbod ten behoeve van het op of in de bodem brengen van puinmateriaal ten behoeve van de aanleg van funderingen en opsluitkanten van te verharden paden en wegen op het [landgoed] te [plaats]. Dit besluit is op 8 januari 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 februari 2009, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd mr. R.J. Rigterink en ing. T. Achterkamp, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Voorst (hierna: het college van burgemeester en wethouders), vertegenwoordigd mr. ing. R. van der Plank, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] heeft het college van gedeputeerde staten om ontheffing verzocht om de verharding van het stelsel van wegen en paden op het [landgoed] met daartoe geselecteerd puinmateriaal te herstellen. Dit puinmateriaal is als afvalstof aan te merken.
2.3. Het college van burgemeester en wethouders heeft, nadat het college van gedeputeerde staten heeft geweigerd ontheffing te verlenen, besloten tot effectuering van het besluit van 31 mei 2007, waarbij [verzoeker] bestuursdwang is aangezegd wegens het overtreden van artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Het college van burgemeester en wethouders heeft ter uitvoering daarvan het puinmateriaal verwijderd en overeenkomstig de afspraak tussen het college van burgemeester en wethouders en [verzoeker] die is neergelegd in het proces-verbaal van de terechtzitting in kort geding bij de rechtbank Zutphen van 30 januari 2009, naar de Veluwse Afval Recycling B.V. afgevoerd. Het puinmateriaal is daar opgeslagen en zal, voor zover thans nog van belang, in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak worden bewaard.
2.4. Ter zitting heeft [verzoeker] te kennen gegeven dat herstelwerkzaamheden aan het stelsel van wegen en paden pas na het broedseizoen kunnen worden verricht, maar dat het niet in de rede ligt dat deze werkzaamheden daadwerkelijk zullen plaatsvinden voordat de Afdeling uitspraak in de hoofdzaak heeft gedaan. Naar het oordeel van de voorzitter heeft [verzoeker] gelet daarop en nu het verwijderde puinmateriaal in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak zal worden bewaard en indien de Afdeling het beroep gegrond verklaard zoveel mogelijk in dezelfde staat aan [verzoeker] zal worden teruggeleverd, geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient om die reden te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2009
375.