ECLI:NL:RVS:2009:BH6320

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808369/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • R.I.Y. Lap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor het opslaan en bewerken van munitiehoudende grond in Hoek van Holland

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland aan Gemeentewerken Rotterdam voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het opslaan en bewerken van munitiehoudende grond. Het besluit tot vergunningverlening werd op 19 september 2008 genomen en op 10 oktober 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft de appellante, gevestigd in Zwijndrecht, op 18 november 2008 beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 februari 2009 ter zitting behandeld. De appellante betoogde dat het dagelijks bestuur niet het bevoegde gezag was voor de vergunningverlening. Het dagelijks bestuur stelde dat het beroep van de appellante niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat zij dit punt niet als zienswijze had ingediend. De Afdeling oordeelde echter dat de bevoegdheid om het besluit te nemen ambtshalve moet worden beoordeeld, en dat er geen plaats was voor niet-ontvankelijkheid.

De appellante voerde verder aan dat het bestreden besluit onbevoegd was genomen, en dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland het bevoegde gezag was. De Afdeling oordeelde dat, gezien de aard van de inrichting en de hoeveelheid verontreinigde grond die opgeslagen zou worden, het college van gedeputeerde staten inderdaad het bevoegde gezag was. Het bestreden besluit werd daarom vernietigd, en de appellante werd in het gelijk gesteld.

De Raad van State heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellante, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2009.

Uitspraak

200808369/1.
Datum uitspraak: 18 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats], gemeente Zwijndrecht,
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2008 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland (hierna: het dagelijks bestuur) aan Gemeentewerken Rotterdam een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van (een) inrichting(en) in de deelgemeente Hoek van Holland (in hoofdzaak) bestemd tot het opslaan en het bewerken van munitiehoudende grond. Dit besluit is op 10 oktober 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2008, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door drs. E.A.M Schouw, werkzaam bij de DCMR Milieudienst Rijnmond, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Gemeentewerken Rotterdam, vertegenwoordigd door ir. J.M.P. Martens, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] stelt dat het dagelijks bestuur niet het tot vergunningverlening bevoegd gezag is. Het dagelijks bestuur betoogt dat het beroep op dit punt niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat [appellante] dit niet als zienswijze over het ontwerp naar voren heeft gebracht.
De Afdeling overweegt dat de bevoegdheid om het besluit te nemen ambtshalve moet worden beoordeeld. In zoverre is voor niet-ontvankelijkverklaring van het beroep derhalve geen plaats.
2.2. [appellante] stelt dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Zij is van mening dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, gelet op het bepaalde in categorie 28, onderdeel 28.4, van bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb), het bevoegd gezag is om te beslissen op de aanvraag.
2.2.1. Het dagelijks bestuur betoogt dat het ten aanzien van de inrichting het bevoegd gezag is, nu in de inrichting, ook bij twee of meerdere locaties, in totaal niet meer dan 10.000 m3 verontreinigde grond zal worden opgeslagen.
2.2.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer zijn burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning, behoudens in gevallen als bedoeld in het tweede, het derde en het vierde lid van dat artikel.
Ingevolge artikel 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat ten aanzien van daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, of de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag om een vergunning.
Aan deze bepaling is uitvoering gegeven bij het Ivb.
Ingevolge artikel 3.1 van het Ivb zijn gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning ten aanzien van inrichtingen die behoren tot een categorie die daartoe in bijlage I is aangewezen.
Ingevolge categorie 28, onderdeel 28.4, aanhef en onder a, onder 3o, van bijlage I bij het Ivb, zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het inrichtingen betreft voor het opslaan van van buiten de inrichting afkomstige verontreinigde grond met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.103 m3 of meer.
2.2.3. De aangevraagde activiteiten bestaan uit het opslaan van munitiehoudende grond en het bewerken daarvan door middel van zeven. In de aanvraag is vermeld dat deze munitiehoudende grond met vrachtwagens naar de locatie van de inrichting wordt gebracht. Voorts staat in de aanvraag dat opslag plaatsvindt van de gezeefde grond en van de munitie die bij het zeefproces vrijkomt.
In de inrichting wordt - zo volgt uit de aanvraag - maximaal 10.000 m3 verontreinigde grond opgeslagen. In de aanvraag is voorts vermeld dat in het geval meerdere locaties als zeefinrichting in werking zijn, in totaal niet meer dan 10.000 m3 verontreinigde grond zal worden opgeslagen in de deelgemeente Hoek van Holland.
2.2.4. De inrichting waarvoor vergunning wordt gevraagd is een inrichting voor het bewerken van afvalstoffen als bedoeld in categorie 28, onderdeel 28.1, aanhef en onder b, van bijlage I bij het Ivb en derhalve een inrichting behorende tot categorie 28.
Nu in het voorliggende geval vergunning is gevraagd voor het opslaan van maximaal 10.000 m3 verontreinigde grond, is categorie 28, onderdeel 28.4, aanhef en onder a, 3°, van bijlage I bij het Ivb van toepassing. Aangezien hierin het college van gedeputeerde staten is aangewezen als bevoegd gezag, is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 3.1 en categorie 28.4, aanhef en onder a, onder 3o, van bijlage I van het Ivb.
2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Aan een behandeling van de overige beroepsgronden wordt niet meer toegekomen.
2.4. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland van 19 september 2008, kenmerk 20721491;
III. veroordeelt het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Rotterdam (de deelgemeente Hoek van Holland) aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Rotterdam (de deelgemeente Hoek van Holland) aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009
288-209.