200806199/1.
Datum uitspraak: 18 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede,
verweerder.
Bij besluit van 28 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heemstede (hierna: het college) een verzoek van [appellante] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van [vergunninghouder] aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 16 juni 2008 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 24 juli 2008, beroep ingesteld. De rechtbank Haarlem heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Afdeling. Het beroepschrift is bij de Afdeling ingekomen op 12 augustus 2008. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 9 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.E. Hopman, werkzaam bij de gemeente, en mr. D. Brouwer en H. Tegelaar, beiden werkzaam bij de Milieudienst IJmond, zijn verschenen.
2.1. [appellante] stelt dat zij in haar naast de kaaswinkel gelegen bovenwoning ernstige geurhinder ondervindt van het aangrenzende [vergunninghouder]. Door middel van een raamkozijn met een rooster wordt min of meer permanent lucht uit de kaaswinkel in de portiek en in de woning van [appellante] gebracht, hetgeen vooral wanneer er kaas(brood) gebakken wordt in haar boven de kaaswinkel gelegen bovenwoning onaanvaardbare geurhinder oplevert. Zij betoogt dat het college op grond van artikel 4.107 van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: de Regeling) handhavend moet optreden.
Naar de mening van [appellante] had het college zich niet mogen baseren op het onderzoeksrapport van de Milieudienst IJmond van 26 februari 2008 omdat dit onvoldoende dan wel onzorgvuldig is, onder meer vanwege het niet instellen van een onderzoek in de woning van [appellante] en het ontbreken van technische metingen.
2.1.1. Het college heeft afgezien van toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van [vergunninghouder], aangezien geen strijd met enig wettelijk voorschrift kon worden vastgesteld. Het college heeft er verder op gewezen dat de Milieudienst IJmond naar zijn oordeel het deskundige orgaan is inzake klachten over geurhinder. Bij meerdere bedrijfsbezoeken heeft de Milieudienst IJmond geen onaanvaardbare geurhinder geconstateerd, zodat uitgebreid onderzoek, als bedoeld in paragraaf 3.6.2. van de Nederlandse emissierichtlijn lucht (hierna: de NeR), niet vereist is.
2.1.2. Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) in werking getreden. Ingevolge artikel 6.43 van het Activiteitenbesluit is het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer met die inwerkingtreding ingetrokken.
Ingevolge artikel 4.110 van het Activiteitenbesluit worden bij het bereiden van voedingsmiddelen ten behoeve van het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder de bij ministeriële regeling te bepalen maatregelen toegepast.
2.1.3. Ingevolge artikel 4.107, eerste lid, van de Regeling worden ten behoeve van het voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder afgezogen dampen en gassen van het bedrijfsmatig bereiden van voedingsmiddelen die naar de buitenlucht worden geëmitteerd:
a. ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen bebouwing afgevoerd; of
b. geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan het bevoegd gezag indien blijkt dat de geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt vanwege het slecht functioneren van de ontgeuringsinstallatie, onvoldoende verspreiding van afgezogen dampen, geuremissies die niet via de afzuiging worden afgevoerd of incidentele geurpieken in aanvulling op het eerste lid met inachtneming van de NeR maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot:
a. de uitvoering en het onderhoud van een ontgeuringsinstallatie als bedoeld in het eerste lid;
b. de situering van de afvoerpijp;
c. het voorkomen of beperken van diffuse geuremissies; of
d. het beperken van incidentele geurpieken tot specifieke tijdstippen.
Ingevolge artikel 6.8, eerste lid, van de Regeling is - voor zover hier van toepassing - ten aanzien van een inrichting die is opgericht voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het Besluit benodigd is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen, artikel 4.107, eerste lid, niet van toepassing.
2.1.4. De inrichting van [vergunninghouder] ten aanzien waarvan [appellante] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen heeft verzocht, is een inrichting waar voedingsmiddelen worden bereid. Sinds de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit is het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven ingetrokken, zodat het college ten tijde van het besluit van 28 januari 2008 noch van het bestreden besluit op grond van overtreding van regels uit het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven tot handhavend optreden kon overgaan. Verder staat vast dat deze inrichting reeds was opgericht vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Regeling en dat na die inwerkingtreding geen veranderingen hebben plaatsgevonden die meldingsplichtig zijn zoals bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, van de Regeling of die tot een toename van de geurbelasting leiden op gevoelige gebouwen. Gelet hierop is ingevolge artikel 6.8, eerste lid, van de Regeling artikel 4.107, eerste lid, van de Regeling niet van toepassing op deze inrichting van [vergunninghouder]. Dat heeft tot gevolg dat het ontbreken van de in artikel 4.107, eerste lid, van de Regeling bedoelde voorzieningen in dit geval geen overtreding van dat artikellid kan opleveren. Voorts zijn ten aanzien van de inrichting geen andere regels met betrekking tot geurhinder van toepassing.
Nu op grond van het vorenstaande ten tijde van het besluit van 28 januari 2008 noch ten tijde van het bestreden besluit kon worden gesproken van overtreding van een wettelijk voorschrift met betrekking tot geurhinder, was het college niet bevoegd om ter zake bestuurlijke handhavingsmiddelen toe te passen.
Het beroep faalt in zoverre.
2.1.5. Met betrekking tot de beroepsgronden van [appellante] ten aanzien van het onderzoeksrapport van de Milieudienst IJmond van 26 februari 2008 overweegt de Afdeling dat dit onderzoeksrapport, gezien het vorenstaande, enkel betekenis kan hebben in het kader van een besluit om al dan niet maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.107, vierde lid, van de Regeling te stellen. Het bestreden besluit, waartegen het onderhavige beroep zich richt, betreft evenwel de ongegrondverklaring van het door [appellante] ingediende bezwaar tegen de afwijzing van een verzoek om handhaving. Het beroep faalt in zoverre.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009