ECLI:NL:RVS:2009:BH6326

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900869/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Montfoort

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 maart 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Het betreft een last onder dwangsom die op 20 november 2007 door het college van burgemeester en wethouders van Montfoort aan de verzoeker is opgelegd. Deze last was het gevolg van het niet indienen van een akoestisch onderzoek, wat in strijd was met artikel 7, vierde lid, van het Besluit landbouw milieubeheer. Het college verklaarde het bezwaar van de verzoeker op 19 december 2008 ongegrond, waarna de verzoeker beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 3 maart 2009 heeft de voorzitter de argumenten van beide partijen gehoord. De verzoeker stelde dat de geluidnormen niet overschreden zouden worden en dat hij per abuis te veel transportbewegingen had gemeld. Het college daarentegen betoogde dat de gegevens van de verzoeker niet voldeden aan de geluidvoorschriften en dat een akoestisch rapport noodzakelijk was. De voorzitter overwoog dat handhaving in dit geval onevenredig zou zijn, gezien de omstandigheden en het feit dat de verzoeker aangaf op korte termijn een nieuwe melding te doen die de werkelijke situatie zou weerspiegelen.

De voorzitter besloot daarom de last onder dwangsom te schorsen en het college te veroordelen in de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging tussen handhaving en de belangen van de betrokken partijen, en de mogelijkheid voor de verzoeker om zijn situatie te legaliseren door een nieuwe melding te doen.

Uitspraak

200900869/2/M2.
Datum uitspraak: 13 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Montfoort,
en
het college van burgemeester en wethouders van Montfoort,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Montfoort (hierna: het college) aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd vanwege het in strijd met artikel 7, vierde lid, van het Besluit landbouw milieubeheer bij de melding op grond van dit artikel niet indienen van een akoestisch onderzoek.
Bij besluit van 19 december 2008 heeft het college het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2009, waar [verzoeker], in persoon, en het college vertegenwoordigd door J.S. Verheul, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] voert aan dat het niet aannemelijk is dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau of het piekniveau vanwege de geluidsbronnen van de inrichting hoger zal zijn dan de geluidnormen uit het Besluit landbouw milieubeheer. Hij stelt hiertoe dat hij destijds per abuis een veel te groot aantal transportbewegingen heeft gemeld en dat uit de melding onvoldoende duidelijk naar voren komt dat het oude koelhuis nauwelijks meer zal worden gebruikt.
2.2.1. Het college voert aan dat bij het bepalen van de vraag of een akoestisch onderzoek nodig was, uitgegaan is van de door [verzoeker] zelf ingediende gegevens. Uit die gegevens blijkt dat naar verwachting niet aan de geluidvoorschriften van het Besluit landbouw milieubeheer zal kunnen worden voldaan. Op grond van artikel 7, vierde lid, van het Besluit landbouw milieubeheer dient dan een akoestisch rapport onderdeel van de melding uit te maken. Een akoestisch onderzoek kan inzichtelijk maken of daadwerkelijk niet aan de geluidnormen kan worden voldaan en welke maatregelen en voorzieningen eventueel getroffen moeten worden om wel aan de normen te kunnen voldoen.
Ter zitting stelt het college dat een heroverweging van het bestreden besluit in de rede ligt als [verzoeker] op korte termijn met een nieuwe en volledige melding komt waaruit voldoende specifiek blijkt dat het bedrijf van [verzoeker] naar verwachting wel aan de geluidvoorschriften van het Besluit landbouw milieubeheer zal kunnen voldoen.
2.2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.3. Ter zitting is het aannemelijk geworden dat als rekening wordt gehouden met het werkelijke aantal transportbewegingen en het slechts zeer beperkte gebruik van de oude koelcellen naar verwachting wel aan de geluidvoorschriften van het Besluit landbouw milieubeheer zal kunnen worden voldaan. In dat geval zal het door het college verlangde akoestisch onderzoek niet noodzakelijk zijn. Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard op zeer korte termijn een nieuwe en duidelijke melding te zullen indienen die overeenkomt met de werkelijke situatie op zijn bedrijf.
Gezien deze omstandigheden moet in dit geval handhavend optreden als zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen worden beschouwd, dat vooralsnog van handhaving dient te worden afgezien.
2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Montfoort van 19 december 2008, kenmerk 7882/BCR/EK/3625, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Montfoort van 20 november 2007, kenmerk 7882\A-P38248/3412;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Montfoort tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 55,55 (zegge: vijfenvijftig euro vijfenvijftig); het dient door de gemeente Montfoort aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Montfoort aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009
315.