200900705/2/M2.
Datum uitspraak: 13 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer,
verweerder.
Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intervet International BV (hierna: Intervet) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor het ontwikkelen, produceren en verkopen van diergeneesmiddelen en humane geneesmiddelen. Dit besluit is op 17 december 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2009, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2009, waar [verzoekers], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door P.P.G. Wintjens, ing. H. Gorter en M.M.L. van Lankvelt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is Intervet, vertegenwoordigd door mr. T. Brouwer, [gemachtigden] als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De Voorzitter overweegt vooraleerst dat de vraag of een milieueffectrapportage vereist is omdat niet duidelijk is of er bij het verwerken en emitteren van formaldehyde, ammoniak, ethanol, stikstofdioxide en kooldioxide geen chemische omzetting plaatsvindt, de vraag of de inrichting aan de emissie-eisen kan voldoen en de vraag of de inrichting aan alle veiligheidseisen kan voldoen omdat met voor mensen schadelijke micro-organismen en gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, zich niet lenen voor een behandeling in voorlopige voorziening en eerst in de bodemprocedure aan de orde kunnen komen.
De voorzitter dient thans te beoordelen of er, in zoverre, gelet op de betrokken belangen, reden is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Mede gelet op de omstandigheid dat er niet dusdanige hoeveelheden gevaarlijke stoffen in het bedrijf worden opgeslagen dat het Besluit externe veiligheid inrichtingen op de inrichting van toepassing is en de omstandigheid dat ter zitting is verklaard dat het bedrijf over alle benodigde vergunningen en ontheffingen in het kader van de wet- en regelgeving aangaande genetisch gemodificeerde organismen beschikt en hierbij in aanmerking genomen het belang dat Intervet heeft bij de voortgang van haar ontwikkelings- en productie activiteiten, ziet de voorzitter ten aanzien van genoemde punten geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.3. [verzoekers] voeren aan dat nu het milieuzorgsysteem van Intervet niet op het niveau van ISO 14001 functioneert er meer controle- en rapportageverplichtingen in de vergunning opgenomen hadden moeten worden.
2.3.1. Het college stelt dat Intervet beschikt over een zogenoemd Health en Safety (HSE) zorgsysteem, dat verder gaat dan een milieuzorgsysteem gebaseerd op ISO 14001. Met een door het college goed te keuren meet- en registratiesysteem dient inzicht te worden gegeven in de totale milieubelasting van het bedrijf. Er vindt een voortdurende controle plaats, die bovendien wordt vastgelegd en door het college wordt gecontroleerd.
2.3.2. Gelet op het bovenstaande is de voorzitter van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het bestreden besluit voldoende controle- en rapportageverplichtingen zijn opgenomen. Voor het treffen van een voorlopige voorziening op dit punt ziet hij derhalve geen aanleiding.
2.4. [verzoekers] voeren aan dat in het bestreden besluit een norm voor het maximale geluidniveau van 60 dB(A) geldt, terwijl in de vigerende vergunning een norm 55 dB(A) is opgenomen. Tevens stellen zij dat met het bestreden besluit de richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de nachtperiode ten onrechte wordt overschreden.
2.4.1. Het college voert aan dat het door Intervet geproduceerde geluid is beoordeeld aan de hand van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Uit het bij de aanvraag gevoegde rapport van het akoestisch onderzoek blijkt dat bij twee woningen in de nachtperiode de richtwaarde voor een woonwijk in de stad ook na het treffen van geluidreducerende maatregelen met 1 dB(A) worden overschreden. Dit wijkt volgens het college niet af van de eerder vergunde waarden. Op grond van een bestuurlijke afweging stelt het college te hebben besloten voor deze twee woningen meer te vergunnen dan de richtwaarde. Met de waarde voor het maximale geluidniveau van 60 dB(A) wordt volgens het college aan de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening voldaan.
2.4.2. Mede in aanmerking genomen dat de nu vergunde geluidgrenswaarden niet verschillen van de waarden die in de oude situatie golden, dat maatregelen zijn getroffen ter reducering van de geluidemissie en dat tussen de inrichting en de woningen een drukke doorgaande weg en een spoorweg zijn gelegen, is de voorzitter van oordeel dat er op dit punt geen aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. [verzoekers] voeren aan dat het college ten onrechte accepteert dat niet zeker is dat de maatregelen en voorzieningen uit de door Intervet overgelegde bodemrisicoanalyse daadwerkelijk realiseerbaar zijn. Intervet krijgt 12 maanden de tijd om aan te tonen dat aan een aanvaardbaar bodemrisico kan worden voldaan. Volgens hen blijkt niet uit onderzoek dat er intussen geen onaanvaardbaar bodemrisico zou kunnen optreden.
2.5.1. Het college stelt de bodembedreigende activiteiten aan de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming te hebben getoetst. Hierbij is gebleken dat Intervet aan de daarin gestelde eisen voor een aanvaardbaar bodemrisico voldoet. Inmiddels zijn nieuwe technische maatregelen genomen en worden organisatorische maatregelen geïmplementeerd die voor een nog betere bodembescherming zullen zorgen. De in het bestreden besluit gestelde termijn van 12 maanden is bedoeld om aan te tonen dat ook deze nieuwe, verder gaande, maatregelen aan de gestelde eisen voldoen.
2.5.2. De voorzitter stelt vast dat voldoende gebleken is dat reeds nu aan de vereisten uit de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming kan worden voldaan. Reeds hierom ziet hij op dit punt geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009