ECLI:NL:RVS:2009:BH6329

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808579/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Overteylingen door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

Op 13 maart 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "Overteylingen" door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de gemeenteraad van Teylingen op 13 maart 2008, voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk en de herontwikkeling van een woonzorgcomplex. De vereniging Belangenvereniging Noordwest Sassenheim en een verzoeker hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek behandeld op 27 februari 2009.

De voorzitter oordeelde dat het bestemmingsplan een juridisch-planologische basis biedt voor de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk, maar dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot bepaalde plandelen. De belangenvereniging en de verzoeker vreesden voor een toename van verkeersdruk en een mogelijke overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. De voorzitter concludeerde dat de verkeersintensiteit en luchtkwaliteit adequaat waren onderzocht en dat er geen onzorgvuldigheden waren aangetoond.

De voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de bezwaren van de belangenvereniging en de verzoeker niet voldoende onderbouwd waren. De voorzitter concludeerde dat het college van gedeputeerde staten zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bestemmingsplan niet in strijd was met de geldende wet- en regelgeving. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 13 maart 2009.

Uitspraak

200808579/2/R1.
Datum uitspraak: 13 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de vereniging Belangenvereniging Noordwest Sassenheim en [verzoeker], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [woonplaats],
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Teylingen (hierna: de raad) bij besluit van 13 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Overteylingen" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben onder meer de vereniging Belangenvereniging Noordwest Sassenheim en [verzoeker] (hierna: de belangenvereniging en [verzoeker]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, beroep ingesteld. Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, hebben de belangenvereniging en [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 februari 2009, waar de belangenvereniging en [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. M.B. Winthagen, advocaat te Zeist, en het college, vertegenwoordigd door ing. H.L. de Lange, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord, de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Zandstra en G. van der Meer, ambtenaar in dienst van de gemeente onderscheidenlijk wethouder, en Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij, vertegenwoordigd door C.G.J.W. Martens.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische basis voor de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk Overteylingen inclusief de herontwikkeling van het woonzorgcomplex De Schutse te Sassenheim.
2.2.1. De belangenvereniging en [verzoeker] hebben om het treffen van een voorlopige voorziening verzocht ten aanzien van het gehele plan, omdat dit plan als toetsingskader gaat gelden voor aanvragen om bouwvergunning.
Vast staat dat voor de deels gerealiseerde woningen binnen de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden (W)" behorende bij fase I en fase II van de wijk Overteylingen, zoals weergegeven in de plantoelichting, met uitzondering van een aantal woningen gelegen in het westen van het plangebied, reeds met toepassing van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bouwvergunningen zijn verleend en dat deze vergunningen onherroepelijk zijn.
De gronden gelegen in het noordoostelijk deel van het plangebied zijn bestemd als "Uit te werken woongebied (UW)". Voordat die bestemming kan worden verwezenlijkt moet eerst een uitwerkingsplan worden opgesteld waarvoor de in artikel 4 van de planvoorschriften voorgeschreven procedure moet worden doorlopen. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het gemeentebestuur op korte termijn niet zal overgaan tot de terinzagelegging van een ontwerp-uitwerkingsplan.
Voor zover het verzoek ziet op het plandeel met de bestemming "Verblijfsgebied (VG)" en het op de plankaart aangeduide ontsluitingspunt met betrekking tot de aansluiting op de Hoofdstraat, is uit de gedingstukken gebleken dat met de ontsluiting eerst een aanvang zal worden gemaakt nadat het uit te werken woongebied is gerealiseerd.
Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat met het verzoek, voor zover gericht tegen voormelde plandelen, geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening voor deze plandelen rechtvaardigt.
Voor de ontwikkeling van de overige plandelen zijn bouwaanvragen ontvangen of op korte termijn te verwachten en daarom acht de voorzitter ten aanzien van deze plandelen een spoedeisend belang aanwezig.
2.3. De belangenvereniging en [verzoeker] vrezen voor een toename van de verkeersdruk en verkeersonveiligheid op de Teylingerlaan wegens het ontbreken van een ontsluiting op de Hoofdstraat. In dit verband voeren zij aan dat is uitgegaan van een onjuiste verkeerstelling.
2.3.1. Uit de plantoelichting blijkt dat de berekening van de verkeersintensiteit uit 1996 opnieuw is gecontroleerd door in 2007 een actuele verkeerstelling uit te voeren. De gegevens van deze verkeerstelling wijken niet wezenlijk af van de berekende gegevens. Uit de gedingstukken is verder gebleken dat de verkeerstelling, anders dan door de belangenvereniging en [verzoeker] is gesteld, heeft plaatsgevonden toen de Teylingerlaan was ingericht voor tweerichtingsverkeer. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verkeerstelling van 2007 onjuist zou zijn.
2.4. De belangenvereniging en [verzoeker] stellen dat niet is uit te sluiten dat het plan niet voldoet aan de wetgeving inzake luchtkwaliteit. Zij vrezen een overschrijding van grenswaarden of alarmdrempels van stikstofdioxide en zwevende deeltjes. Het luchtkwaliteitonderzoek is volgens hen onzorgvuldig tot stand gekomen, nu nagelaten is om de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden, lood, koolmonoxide en benzeen in het onderzoek te betrekken.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005). Bij de berekeningen met het CAR-II programma zijn de stoffen stikstofdioxide en zwevende deeltjes maatgevend. Wanneer de concentraties voor deze stoffen onder de grenswaarden liggen, zal ook voor de overige stoffen worden voldaan aan de grenswaarden in het Blk 2005, aldus het college.
2.4.2. Op 15 november 2007 is de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteit) in werking getreden. Nu het plan is vastgesteld na 15 november 2007, is in het onderhavige geval niet het Blk 2005 van toepassing, maar titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
Bij de voorbereiding van het plan is onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit in de omgeving en de luchtkwaliteit ter plaatse van de geplande functies. De conclusie is dat langs de ontsluitende wegen in de prognose jaren 2010 en 2017 wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes. Nu de voorwaarden tot uitoefening of toepassing van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder a en b, van de Wet milieubeheer vergelijkbaar zijn met die van het Blk 2005, leest de voorzitter de conclusie aldus dat eveneens wordt voldaan aan artikel 5.16, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer.
Uit de plantoelichting blijkt dat, in verband met de voorziene parkeergarage in het plangebied, onderzoek is verricht naar de stof benzeen en dat ruimschoots aan de geldende normen zal worden voldaan, als bij het ontwerp van de parkeergarage rekening wordt gehouden met de geldende afstandseisen.
Niet valt in te zien dat, waar in het onderzoek onweersproken wordt geconstateerd dat voor de luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer de stoffen stikstofdioxide en zwevende deeltjes maatgevend zijn en de grenswaarden van deze stoffen niet worden overschreden, voor de overige stoffen nader onderzoek had moeten worden verricht. De belangenvereniging en [verzoeker] hebben slechts de juistheid van het onderzoek betwist en de stelling dat een overschrijding van de grenswaarden voor andere stoffen dreigt niet nader onderbouwd.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat het toegestuurde Rapport luchtkwaliteit 2006 van de gemeente Teylingen van 27 september 2007 niet dient ter onderbouwing van het bestemmingsplan. Het betoog van de belangenvereniging en [verzoeker] dat de invoergegevens van het luchtkwaliteitonderzoek onjuist zijn omdat deze afwijken van het rapport, kan dan ook geen doel treffen.
Gelet op het voorgaande acht de voorzitter op voorhand niet aannemelijk dat de conclusie van het luchtkwaliteitonderzoek onjuist is, dan wel dat dit onderzoek op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
2.5. De belangenvereniging en [verzoeker] voeren aan dat de in het plan voorziene urban villa's en het woonzorgcomplex Sassembourg op het terrein van De Schutse vanwege hun omvang in strijd zijn met de Nota van Uitgangspunten en Randvoorwaarden van 27 maart 2001 (hierna: de Nota). De belangenvereniging en [verzoeker] vrezen verder voor onaanvaardbare schaduwwerking en horizonvervuiling.
2.5.1. Blijkens de plantoelichting heeft de Nota geen betrekking op de ontwikkelingen van De Schutse, omdat de mogelijke ontwikkeling van het woon- en zorgcentrum ten tijde van de vaststelling van de Nota op 27 maart 2001 nog niet actueel was. In de Nota staat verder het uitgangspunt verwoord dat het gedeelte van het gebied dat grenst aan de Teylingerlaan kan worden ingericht met representatieve bebouwing als passend antwoord op de bestaande statige woonhuizen en in aansluiting op de bollenschuur. Bij de beantwoording van de zienswijze heeft de raad voorts opgemerkt dat, gelet op de voor het stedelijk gebied zeer ruime afstanden van de nieuwe bebouwing tot de Teylingerlaan en de zone met water en groen ten noorden van de Teylingerlaan, recht wordt gedaan aan het karakter van de Teylingerlaan en dat sprake is van een stedenbouwkundig verantwoorde afstemming op de omgeving.
Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van strijd met de Nota.
2.5.2. Voor zover de belangenvereniging en [verzoeker] stellen dat de bouwhoogte en het woonzorgcomplex tot onaanvaardbare schaduwwerking en horizonvervuiling zal leiden, overweegt de voorzitter dat een bezonningsstudie is verricht naar de gevolgen van de bouwmassa van Sassembourg en de twee urban villa's op de omliggende bebouwing. Uit de bezonningsstudie komt naar voren dat geen sprake is van nadelige gevolgen voor de bezonning van de woningen aan de Teylingerlaan, de Hoofdstraat en de Rietschelftlaan.
2.6. De belangenvereniging en [verzoeker] voeren aan dat de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" met de subbestemming "wooncomplex (Mwx)" ten onrechte wordt opgerekt en een zogeheten baxterapotheek, die ter plaatse is gevestigd, toelaat. Een baxterapotheek kan geen deel uitmaken van een bij een wooncomplex behorende voorziening, omdat een baxterapotheek volgens de belangenvereniging en [verzoeker] een industriële voorziening is.
2.6.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de op de kaart aangewezen gronden voor "Maatschappelijke doeleinden (M)" ter plaatse van de subbestemming "wooncomplex (Mwx)" bestemd voor een wooncomplex en daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 1, onder 26, van de planvoorschriften wordt onder wooncomplex verstaan: een complex met zelfstandige wooneenheden en intramurale zorgeenheden met bijbehorende voorzieningen waarbij in meer of minder mate zorg wordt verleend aan bewoners, alsmede maatschappelijke en commerciële voorzieningen en een horecabedrijf.
2.6.2. De tekst van artikel 6, noch de begripsbepaling als voornoemd laten industriële activiteiten toe. Indien op de betreffende gronden activiteiten zullen worden verricht die in strijd zijn met de planvoorschriften, kan aan het gemeentebestuur worden verzocht handhavend op te treden.
2.7. De belangenvereniging en [verzoeker] voeren voorts aan dat de in het plan voorziene mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van de bepalingen voor afwijkingen van maten met 15% in strijd is met de rechtszekerheid. Daarnaast vinden zij het ontoelaatbaar dat het op grond van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk is om de bestemmingsgrens te verleggen.
2.7.1. De algemene vrijstellingsbevoegdheid maakt slechts een ondergeschikte afwijking van de maatvoering mogelijk. Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid mogen de overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen niet meer dan drie meter bedragen. Deze bevoegdheid is blijkens de planvoorschriften alleen toegestaan voor zover van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen en bouwwerken.
De voorzitter is gelet hierop van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening of de rechtszekerheid.
2.8. Gezien het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009
429-586.