ECLI:NL:RVS:2009:BH6330

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900734/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in geschil over handhaving geluidvoorschriften bij motorbotenbedrijf

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 maart 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Het geschil betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland en Nieuwkruisland, dat op 19 december 2006 een verzoek van de verzoeker om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot het motorbotenbedrijf Frisian Motor Boats heeft afgewezen. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat op 16 december 2008 ongegrond is verklaard. Vervolgens heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft het verzoek op 3 maart 2009 ter zitting behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.J. Spoelstra, heeft aangevoerd dat het motorbotenbedrijf de geluidvoorschriften overtreedt. Het college heeft echter gesteld dat er geen overtreding is geconstateerd, maar de voorzitter heeft vastgesteld dat uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidnormen worden overschreden wanneer de deuren en ramen van het bedrijf geopend zijn.

De voorzitter overweegt dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat handhavend optreden niet nodig is. Gezien het algemeen belang van handhaving en de vastgestelde overtredingen, heeft de voorzitter besloten om het besluit van het college te schorsen en het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker. De beslissing houdt in dat het college de verzoeker een bedrag van € 644,00 aan proceskosten en € 145,00 aan griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

200900734/2/M2.
Datum uitspraak: 13 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland en Nieuwkruisland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland en Nieuwkruisland (hierna: het college) een verzoek van [verzoeker] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot motorbotenbedrijf Frisian Motor Boats op het perceel Simmerwei 6a te Westergeest afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het college het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Nadere stukken zijn ontvangen van Frisian Motor Boats. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2009, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. A.J. Spoelstra, en het college vertegenwoordigd door mr. L. Leyten en ing. L.F. Kramer-Haarsma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] voert aan dat uit geluidonderzoek gebleken is dat Frisian Motor Boats de geluidvoorschriften uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer overtreedt wanneer de ramen en deuren tijdens het productieproces geopend zijn. Volgens [verzoeker] staat het geenszins vast dat de maatwerkvoorschriften die het college wil opleggen het gewenste resultaat zullen hebben. Bovendien is hij van mening dat een preventieve last onder dwangsom op zijn plaats is totdat de maatwerkvoorschriften in werking zijn getreden.
2.2.1. Het college voert aan dat er geen feitelijke overtreding van de geluidvoorschriften uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer is geconstateerd. Uit het in opdracht van de commissie voor de bezwaarschriften uitgevoerde geluidonderzoek blijkt echter dat de geluidnormen bij het tijdens de werkzaamheden geopend zijn van de deuren en ramen aan de oostzijde van het bedrijf overschreden zullen worden. Daarom heeft het college besloten op dit punt maatwerkvoorschriften te zullen opleggen.
2.2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuurorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.3. De voorzitter overweegt dat uit zowel het in opdracht van de bezwaarschriftencommissie uitgevoerde akoestisch onderzoek als uit het later in opdracht van het college uitgevoerde onderzoek blijkt dat Frisian Motor Boats bij het tijdens de werkzaamheden geopend zijn van de deuren en ramen niet aan de geluidgrenswaarden uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer kan voldoen. Tevens blijkt uit het door Frisian Motor Boats ingediende nadere stuk dat de temperatuur op de werkvloer in de zomerperiode dusdanig hoog oploopt dat met geopende deuren en ramen gewerkt moet worden.
Vast staat derhalve dat Frisian Motor Boats de geluidvoorschriften uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer overtreedt. De omstandigheid dat het college van plan is maatwerkvoorschriften op te leggen waarin verplicht gesteld wordt dat deuren en ramen gesloten dienen te worden gehouden, doet hieraan niet af. Evenmin is gebleken dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college van optreden behoort af te zien. Onder deze omstandigheden heeft het college ten onrechte geconcludeerd dat van handhavend optreden behoorde te worden afgezien. Het verzoek treft doel.
2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland en Nieuwkruisland van 16 december 2008, kenmerk VROM/LK;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland en Nieuwkruisland tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009
315.