200901323/1.
Datum uitspraak: 13 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland,
verweerder.
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland (hierna: het college) beslist bestuursdwang toe te passen inhoudende de verwijdering van de geluidsapparatuur van het café van [verzoekster] aan de [locatie] te [plaats] om overtreding van de geluidnormen te voorkomen.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2009, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2009, waar [verzoekster], bijgestaan door R.F. Moritz, en het college, vertegenwoordigd door P. Kleine, I. Roorda en A. Kraaijveld, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [omwonende] als partij gehoord.
2.1. [verzoekster] voert aan dat de geluidmetingen waar het college de overtreding van de geluidvoorschriften uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer op baseert zijn gedaan op dagen dat een algemene vrijstelling voor de horeca in de binnenstad gold, dan wel op dagen dat haar een bijzondere vrijstelling was verleend. Volgens haar betekent dit dat niet is aangetoond dat de geluidvoorschriften overtreden worden, zodat het bestuursdwangbesluit ten onrechte is opgelegd.
2.1.1. Het college stelt dat er bij een aantal metingen overtredingen van de geluidvoorschriften zijn vastgesteld. Ter zitting verklaart het college dat ten tijde van de op 29 april uitgevoerde meting inderdaad een algemene ontheffing gold, maar dat dit voor de overige metingen niet het geval was. Een eerder opgelegde last onder dwangsom heeft niet tot opheffing van de overtreding geleid. Volgens het college is verwijdering van de geluidsapparatuur onder dreiging van bestuursdwang de enig overgebleven mogelijkheid om naleving van de geluidvoorschriften af te dwingen.
2.1.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuurorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.1.3. Uit de door het college uitgevoerde geluidmetingen blijkt dat het café van [verzoekster] de geluidvoorschriften uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer overtreedt. Uit hetgeen door [verzoekster] is aangevoerd noch anderszins is gebleken dat concreet uitzicht op legalisatie bestaat, of dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving. Nu handhavend optreden niet kan worden aangemerkt als zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van dergelijk optreden behoort te worden afgezien, heeft het college terecht beslist handhavend op te treden.
2.2. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009