200805843/1.
Datum uitspraak: 18 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven, gevestigd te Sliedrecht,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 11 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) het verzoek van de stichting Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven (hierna: de stichting) op grond van artikel 8.23, tweede lid, van de Wet milieubeheer afgewezen om de aan DuPont de Nemours (Nederland) B.V. (hierna: vergunninghoudster) ten behoeve van de inrichting gelegen aan de Baanhoekweg 22 te Dordrecht bij besluit van 24 september 1998 verleende revisievergunning (hierna: de vergunning) te wijzigen.
Bij besluit van 7 juli 2008 heeft het college het door de stichting hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2009, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Ayal, bijgestaan door ing. R. van Ieperen, ir. P. Bregten en mr. J.A. Konijn, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Ter zitting heeft de stichting de beroepsgrond over de ondertekening en die over de publicatie van het bestreden besluit ingetrokken.
2.2. De stichting betoogt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat het college in plaats van inhoudelijk in te gaan op het verzoek, het verzoek afwijst onder verwijzing naar zijn besluit tot ambtshalve wijziging van de vergunning van 29 april 2008.
2.2.1. Volgens het college komen de punten waarop de stichting het college verzoekt de vergunning aan te passen aan de orde bij de bespreking van de door de stichting in de procedure van totstandkoming van zijn besluit van 29 april 2008 ingebrachte zienswijzen.
2.2.2. Bij brief van 17 oktober 2007 verzoekt de stichting het college om er door middel van een wijziging van de vergunningvoorschriften voor te zorgen dat de vergunning op korte termijn in overeenstemming wordt gebracht met de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken, zoals bedoeld in de op de inrichting van toepassing zijnde BBT-documenten. Daarbij wijst de stichting naast op de door vergunninghoudster zelf aan het college gerapporteerde afwijkingen van de van toepassing zijnde BBT-documenten in het bijzonder op de hoge emissie van de zogenoemde Thermal Convertor. De vergunning zou in zoverre evenmin in overeenstemming zijn met de van toepassing zijnde BBT-documenten, aldus de stichting.
Op 22 oktober 2007 legt het college een ontwerpbesluit ter inzage strekkende tot ambtshalve wijziging van de vergunning. Daarin wordt niet verwezen naar het verzoek van de stichting van 17 oktober 2007. Het verzoek van de stichting wordt in het besluit van 11 februari 2008 afgewezen om reden dat het college niet twee gelijksoortige procedures naast elkaar wil doen ontstaan. Bij het bestreden besluit heeft het college dit besluit gehandhaafd.
2.2.3. Nu het verzoek van de stichting evenwel dateert van vóór de datum van het ontwerpbesluit van 22 oktober 2007 en dit ontwerpbesluit niet verwijst naar het verzoek, is het college er naar het oordeel van de Afdeling zelf debet aan dat twee gelijksoortige procedures naast elkaar zijn ontstaan. De door de stichting met haar verzoek tot wijziging van de vergunning geïnitieerde procedure liep immers reeds op het moment dat het college het ontwerpbesluit tot ambtshalve wijziging van de vergunning ter inzage legde.
Dit klemt temeer daar, zoals de stichting betoogt, het verzoek tot wijziging van de vergunning - om ervoor zorg te dragen dat de vergunning op korte termijn in overeenstemming wordt gebracht met de van toepassing zijnde BBT-documenten - verder strekt dan de ambtshalve wijziging van de vergunning, waarbij aan de vergunning hoofdzakelijk voorschriften inhoudende onderzoeksverplichtingen zijn verbonden. Bovendien komt in de ambtshalve wijziging van de vergunning de emissie van vluchtige organische stoffen uit de Thermal Convector, waarvoor in het verzoek van de stichting expliciet aandacht is gevraagd, niet aan de orde.
Naar het oordeel van de Afdeling is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
2.3. De overige beroepsgronden behoeven, gelet hierop, geen verdere bespreking meer.
2.4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 7 juli 2008 komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij is in aanmerking genomen dat het beroep gelijktijdig ter zitting is behandeld met het beroep in zaak nr.
200804250/1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 7 juli 2008, kenmerk PZH-2008-532621;
III. draagt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit aan de Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven toe te zenden;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij de Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan de Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan de Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009