200804162/1.
Datum uitspraak: 18 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 april 2008 in zaak nr. 07/4709 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
de directie van de Dienst Wegverkeer.
Bij besluit van 26 april 2007 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) het verzoek van [wederpartij] om de tenaamstelling voor het voertuig met het kenteken [..-..-..] (hierna: het voertuig) te laten vervallen, afgewezen.
Bij besluit van 28 september 2007 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar onder aanpassing van de motivering ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 april 2008, verzonden op 29 april 2008, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2009, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, medewerker van de RDW, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], zijn bewindvoerder, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover thans van belang, worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister.
Ingevolge artikel 40, tweede lid, van het Kentekenreglement (hierna: het Kr) kan degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het register is vermeld, de Dienst Wegverkeer verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De Dienst Wegverkeer gaat over tot het doen vervallen van de tenaamstelling indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
2.2. [wederpartij] heeft aan zijn inleidend verzoek ten grondslag gelegd dat het voertuig zonder zijn medeweten op zijn naam is gezet.
2.3. Volgens gegevens van de RDW heeft de tenaamstelling van het voertuig in het kentekenregister op naam van [wederpartij] plaatsgevonden op 24 augustus 2006 om 15.20 uur in het postkantoor aan de Steenstraat te Arnhem, waarbij gebruik is gemaakt van het rijbewijs van [wederpartij] met nummer […]. De RDW heeft in het besluit van 28 september 2007 overwogen dat niet is gebleken dat [wederpartij] ten onrechte als eigenaar/houder van het voertuig is geregistreerd. Ook het tweede door [wederpartij] in de bezwaarprocedure overgelegde door de politie opgestelde proces-verbaal toont volgens de RDW onvoldoende aan dat de tenaamstelling dient te vervallen.
2.4. De rechtbank heeft geoordeeld dat eerst in beroep uit het verweerschrift van de RDW kenbaar is geworden waarom naar het oordeel van de RDW onvoldoende gronden aanwezig zijn voor het doen vervallen van de tenaamstelling en heeft het besluit van 28 september 2007 wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd. Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Naar het oordeel van de rechtbank is niet uitgesloten dat met behulp van een kopie van het rijbewijs van [wederpartij] het voertuig zonder diens medeweten op zijn naam is gezet.
2.5. De RDW betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voertuig zonder diens medeweten op zijn naam is gezet. Volgens de RDW is de eis dat [wederpartij] daartoe een proces-verbaal van vermissing van een kopie van zijn rijbewijs dient over te leggen niet onredelijk. De rechtbank heeft volgens de RDW het besluit van 28 september 2007 niet voldoende terughoudend getoetst en de motivering van dit besluit ten onrechte ontoereikend geacht.
2.6. De Afdeling neemt de volgende feiten in aanmerking. In reactie op een schrijven van de RDW heeft [gemachtigde], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [wederpartij], bij brief, bij de RDW binnengekomen op 20 februari 2007, aan de RDW laten weten dat het voertuig niet gekeurd kan worden omdat [wederpartij] het voertuig niet in zijn bezit heeft en niet weet hoe het voertuig op zijn naam is gekomen. Volgens [wederpartij] heeft hij enige tijd daarvoor een identiteitspapier verloren.
Bij brief van 21 februari 2007 heeft de RDW in antwoord op dit bericht van [gemachtigde] medegedeeld dat hij omtrent een en ander een door de politie opgesteld proces-verbaal dient over te leggen. Bij brief van 23 maart 2007 heeft [gemachtigde] een op 26 februari 2007 opgesteld proces-verbaal overgelegd. In dit proces-verbaal is een verklaring van [wederpartij] opgenomen inhoudende dat [wederpartij] het voertuig op zijn naam heeft staan, dit voertuig niet in zijn bezit heeft, hij zelf het voertuig niet op zijn naam heeft gezet en hem niet bekend was dat het voertuig op zijn naam is gezet.
Bij brief van 13 april 2007 heeft de RDW aan [gemachtigde] laten weten dat in het door hem overgelegde proces-verbaal enkel wordt vermeld dat [wederpartij] aangeeft het voertuig niet in zijn bezit te hebben maar dat niet wordt gesproken over het feit dat het voertuig zou zijn overgeschreven met zijn rijbewijs of dat misbruik zou zijn gemaakt van zijn rijbewijs. Bij besluit van 26 april 2007 heeft de RDW vervolgens het verzoek om de tenaamstelling van [wederpartij] in het kentekenregister te laten vervallen afgewezen. Volgens de RDW toont het overgelegde proces-verbaal onvoldoende aan dat de tenaamstelling van [wederpartij] dient te vervallen.
Bij brief van 1 juni 2007 heeft [gemachtigde] een tweede aangepast proces-verbaal overgelegd. In dit proces-verbaal wordt, in aanvulling op het eerdere proces-verbaal, vermeld dat volgens [wederpartij] het voertuig niet is overgeschreven door gebruik te maken van zijn rijbewijs, men geen misbruik heeft gemaakt van zijn rijbewijs en hij dit rijbewijs nog steeds in zijn bezit heeft.
Tijdens een telefonische hoorzitting op 28 augustus 2007 heeft [wederpartij] gesteld dat hij een kleurenkopie van zijn rijbewijs is verloren en dat het mogelijk is dat iemand met deze kopie het voertuig op zijn naam heeft gezet. Volgens [wederpartij] is het niet mogelijk bij de politie aangifte te doen van vermissing van een kopie van zijn rijbewijs.
2.7. Artikel 40, tweede lid, van het Kr strekt ertoe te voorzien in uitzonderingssituaties waarin het niet mogelijk is een van de in artikel 40, eerste lid, van het Kr vermelde procedures te volgen. Bij de uitoefening van de in dit artikel opgenomen bevoegdheid komt aan de RDW beoordelingsvrijheid toe. Het is aan degene die een beroep doet op dit artikel om daarvoor dragende gronden aan te voeren en die aannemelijk te maken.
2.8. [wederpartij] heeft zijn stelling, zoals verwoord tijdens de telefonische hoorzitting op 28 augustus 2007, dat mogelijk iemand met een kleurenkopie van zijn rijbewijs het voertuig op zijn naam heeft laten zetten, niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van een proces-verbaal van de politie, waarin hij van een dergelijk feit aangifte heeft gedaan. In het door hem bij brief van 1 juni 2007 overgelegde proces-verbaal wordt slechts vermeld dat volgens [wederpartij] geen misbruik is gemaakt van zijn rijbewijs. Gelet hierop heeft de RDW zich in het besluit op bezwaar in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit proces-verbaal onvoldoende grondslag vormt om de tenaamstelling te laten vervallen.
De omstandigheid dat [wederpartij] op 24 augustus 2006, de dag waarop de tenaamstelling van het voertuig op zijn naam op het postkantoor in de Steenstraat heeft plaatsgevonden, tot 15.00 uur bij zijn reclasseringsambtenaar op de Vogelkersweg in Arnhem is geweest, behoefde voor de RDW evenmin aanleiding te zijn voor het vervallen laten verklaren van de tenaamstelling. Zoals de RDW aan de hand van een routeplanner gemotiveerd uiteen heeft gezet staat deze omstandigheid er niet aan in de weg dat [wederpartij] na de afspraak met zijn reclasseringsambtenaar om 15.20 uur op het postkantoor in de Steenstraat kon zijn.
Uit het bovenstaande volgt dat de RDW zich bij het besluit op bezwaar van 28 september 2007 in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen en dit standpunt ook voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat [wederpartij] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten onrechte als eigenaar/houder van het voertuig is geregistreerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 28 september 2007 alsnog ongegrond verklaren.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 april 2008 in zaak nr. 07/4709;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009