200804153/1/M1.
Datum uitspraak: 18 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 25 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college), met toepassing van artikel 8.26, eerste lid, van de Wet milieubeheer de bij besluit van 10 mei 2005 aan [vergunninghouder] verleende revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, gedeeltelijk ingetrokken. Dit besluit is op 6 mei 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M. van Dam-Benders en ing. J. van den Meiracker, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Rosmalen.
2.1. Bij besluit van 10 mei 2005 is aan [vergunninghouder] krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend voor de inrichting bestemd voor het overslaan en bewerken van afvalstoffen, gelegen aan de [locatie] te [plaats].
Bij brief van 1 februari 2008 heeft [vergunninghouder] verzocht de bij besluit van 10 mei 2005 verleende revisievergunning gedeeltelijk in te trekken. Het verzoek tot intrekking heeft betrekking op het bij besluit van 10 mei 2005 vergunde nieuw te bouwen kantoor en de bij dat besluit vergunde nieuw te bouwen werkplaats. Uit de stukken blijkt dat het verzoek is ingegeven door de omstandigheid dat de bouwvergunning voor dat kantoor en die werkplaats niet kan worden verleend, hetgeen de inwerkingtreding van het besluit van 10 mei 2005 in de weg staat.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft het college het verzoek van [vergunninghouder] ingewilligd en het besluit van 10 mei 2005, voor zover het betrekking heeft op het nieuwe kantoor en de nieuwe werkplaats, ingetrokken.
2.3. Het college stelt zich primair op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, nu hij door het bestreden besluit niet rechtstreeks in zijn belangen wordt getroffen.
2.4. [appellant] betoogt dat hij belangen heeft waaraan wordt getornd als gevolg van de gedeeltelijke intrekking van de revisievergunning, omdat, naar hij stelt, [vergunninghouder] via de ruilverkaveling twee hectare agrarische grond van [appellant] heeft verkregen voor fl. 5,- per m2 in plaats van voor € 150,- per m2. Voorts stelt hij overlast te hebben van de zo goed als zekere toekomstige uitstoot van giftige (kankerverwekkende) stoffen door de inrichting.
2.5. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.6. Voor de ontvankelijkheid van het beroep is vereist dat het belang van [appellant] rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Het belang dat [appellant] stelt te hebben in verband met de omvang van de vergoeding voor de overgang via de ruilverkaveling van zijn voormalige agrarische gronden aan [vergunninghouder], is niet rechtstreeks bij de thans bestreden gedeeltelijke intrekking van de revisievergunning van 10 mei 2005 betrokken.
Voorts staat vast, naar ter zitting is bevestigd, dat [appellant] sedert omstreeks 2002 op meer dan 2 kilometer afstand van de inrichting woont en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting geen gronden meer in eigendom of gebruik heeft. Niet aannemelijk is dat [appellant] als gevolg van het bestreden besluit ter plaatse van zijn huidige woning milieugevolgen kan ondervinden.
Gelet hierop en nu daarvan ook anderszins niet is gebleken, is het belang van [appellant] niet rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken, zodat [appellant] geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is.
2.7. Het beroep is niet-ontvankelijk. Aan een bespreking van de door [appellant] aangevoerde inhoudelijke gronden tegen het besluit van 25 april 2008 kan de Afdeling dan ook niet toekomen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Kuipers
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009