200801071/1.
Datum uitspraak: 18 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tynaarlo (hierna: de raad) bij besluit van 22 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Zuidlaren-Sprookjeshof" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2008, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo (hierna: het college van burgemeester en wethouders) namens de raad, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Sprookjeshof" (hierna: de Sprookjeshof) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht. [appellanten sub 2], het college, het college van burgemeester en wethouders namens de raad, en de Sprookjeshof hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Tolner heeft namens de Sprookjeshof nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2009, waar [appellanten sub 1], in de persoon van [een der appellanten sub 1] en bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, en [appellanten sub 1], in de persoon van [een der appellanten sub 2], zijn verschenen. Voorts zijn daar de raad, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, drs. F.J. Slieker, ambtenaar in dienst van de gemeente en bijgestaan door ing. K.T. Stroop, alsmede de Sprookjeshof, vertegenwoordigd door A. Tolner, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan bevat de juridisch-planologische regeling voor het attractiepark de Sprookjeshof te Zuidlaren. Met het plan wordt onder meer een uitbreiding van de Sprookjeshof mogelijk gemaakt op een aangrenzend terrein ten westen van het noordelijke gedeelte van de huidige locatie. Dit terrein (hierna: het uitbreidingsterrein) ligt ten oosten van de Esweg en ten noorden van de percelen, gelegen aan de Borgwallinge. Het plan voorziet onder andere in een zogenoemde slechtweeraccommodatie op het uitbreidingsterrein, teneinde de Sprookjeshof in staat te stellen ook in de winter en bij slecht weer bezoekers te kunnen ontvangen.
Om uitbreiding van de Sprookjeshof mogelijk te maken, heeft de raad reeds eerder, bij besluit van 20 juni 2000, een bestemmingsplan vastgesteld, genaamd "Sprookjeshof en Bolwerk" (hierna: het eerdere plan), welk plan door het college is goedgekeurd bij besluit van 9 januari 2001. Bij uitspraak van 26 juni 2002 (in zaak nr. 200100993/1, www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling het goedkeuringsbesluit gedeeltelijk vernietigd en alsnog goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Dagrecreatie" ter plaatse van het uitbreidingsterrein.
2.3. [appellanten sub 1] richten zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groen" ter plaatse van de gronden ten zuiden van het uitbreidingsterrein. In dit verband voeren zij aan dat op die strook grond een toegangsweg vanaf de Esweg naar de Sprookjeshof kan worden gerealiseerd, hetgeen volgens hen een onaanvaardbare overlast met zich mee zal brengen.
2.3.1. Het college heeft zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de groenbestemming ter plaatse bedoeld is om een afschermende groenstructuur mogelijk te maken en niet voor een ontsluitingsweg.
2.3.2. Ingevolge artikel 4.1, van de planvoorschriften zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen, bebossing, paden, geluidwerende voorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder erf- en terreinafscheidingen.
Ingevolge artikel 4.3.1 is het onder meer verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) bomen en houtgewas te kappen en/of te verwijderen en om oppervlakteverhardingen aan te brengen welke groter zijn dan 30 m².
Evenbedoelde vergunning kan ingevolge artikel 4.3.3 slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke inpassing, de (geluids)afschermende functie en de waarden van de aanwezige bebossing.
Ingevolge artikel 4.4 van de planvoorschriften is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
2.4. Naar het oordeel van de Afdeling verdraagt een gebruik van de voor "Groen" bestemde gronden als toegangsweg naar de Sprookjeshof zich niet met de aan deze gronden gegeven bestemming, zodat tegen een dergelijk gebruik kan worden opgetreden. Voorts staat ook het ter zake geldende aanlegvergunningstelsel in de weg aan een inbreuk op de afschermende waarde van de groenstrook.
De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellanten sub 1] geuite vrees ongegrond is en dat het plandeel met de bestemming "Groen" ter plaatse van de gronden ten zuiden van het uitbreidingsterrein niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 1] is in zoverre ongegrond.
2.5. Zowel [appellanten sub 1] als [appellanten sub 2] richten zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Dagrecreatie" ter plaatse van het uitbreidingsterrein (hierna: het plandeel). Zij voeren aan dat het plan onvoldoende waarborgen bevat voor een goed woon- en leefklimaat op hun percelen.
In dit verband wijzen zij op het verschil tussen de feitelijke afstand van hun percelen tot het uitbreidingsterrein en de aan te houden afstand op grond van de Brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure). Zij voeren aan dat weliswaar sprake is van een gebied met de aanduiding "geluidsluwe zone zonder speeltoestellen", maar dat in dat gebied een dierenweide is toegestaan en dat ook dieren oorzaak kunnen zijn van geluidsoverlast, ook in de avond en nacht. Verder voeren zij aan dat specifieke geluidsreducerende maatregelen in het bestemmingsplan niet bindend zijn voorgeschreven. [appellanten sub 2] voeren voorts aan dat volgens hen het akoestisch onderzoek ter onderbouwing van het plan niet deugt.
Voorts richten [appellanten sub 2] zich tegen de aantasting van hun woon- en leefklimaat op hun percelen aan de Borgwallinge door de massaliteit van de op ongeveer 30 meter afstand gelegen, meer dan 11,5 meter hoge, 50 meter lange en 30 meter brede slechtweeraccommodatie en door de hoogte van de op het uitbreidingsterrein toegestane attracties die in de herfst en winter zichtbaar zullen zijn.
[appellanten sub 1] vrezen voor onaanvaardbare geluidsoverlast en wijzen in dit verband op de dierenweide die zou kunnen worden aangelegd ter plaatse van het gebied met de aanduiding "geluidsluwe zone zonder speeltoestellen" op de plankaart. Deze dierenweide wordt volgens hen mogelijk gemaakt tot op 10 meter afstand van hun woning en praktijk aan de Esweg. Niet is uitgesloten dat die dierenweide toegankelijk is voor bezoekers van de Sprookjeshof, met alle gevolgen van dien wat betreft geluidsoverlast, aldus [appellanten sub 1].
2.5.1. Bij de uitspraak van 26 juni 2002 heeft de Afdeling het belang van de Sprookjeshof bij uitbreiding voldoende aannemelijk geacht. Voorts heeft de Afdeling het standpunt van het college dat de uitbreiding van het park op zichzelf niet onaanvaardbaar is, mits het woon- en leefklimaat van omwonenden niet in ernstige mate wordt aangetast, niet onredelijk geacht.
Wat betreft het woon- en leefklimaat heeft de Afdeling overwogen dat, mits sprake is van een goede motivering, kan worden afgeweken van een destijds niet in geschil zijnde aanbevolen afstand van 200 meter die de VNG-brochure aangaf ten aanzien van recreatiecentra. Mede gelet op de planregeling, heeft de Afdeling destijds de motivering in de uitspraak van 26 juni 2002 ontoereikend geacht. Daarbij is mede van belang geacht de korte afstand tussen het park en de percelen van omwonenden, het feit dat bepaalde geluidsaspecten ten onrechte buiten beschouwing waren gelaten, de mogelijkheid tot de bouw van speelattracties met een hoogte van 10 à 11 meter, de onduidelijkheid ten aanzien van de afschermende en geluidwerende voorzieningen, alsmede de bouw van de relatief hoge en massale slechtweeraccommodatie.
2.5.2. Wat betreft het woon- en leefklimaat is thans niet in geschil dat uit de VNG-brochure ten tijde van het bestreden besluit een aanbevolen afstand van 300 meter kon worden afgeleid ten aanzien van recreatiecentra en dat de omstandigheden van het geval aanleiding kunnen geven om daarvan af te wijken, mits aan die afwijking een goede motivering ten grondslag ligt.
Ter motivering van de afwijking van de afstand van 300 meter is in dit geval door het college gewezen op de ontwikkelingsvisie die is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2002 en waarin staat aangegeven op welke wijze rekening zal worden gehouden met belangen van omwonenden. Ook is gewezen op de aard van de Sprookjeshof en het uitgevoerde akoestisch onderzoek. Voorts is gewezen op de in het plan voorziene afwerende groene omzoming, de in het plan opgenomen "geluidsluwe zone zonder speeltoestellen", de in het plan voorziene geluidswerende voorzieningen, de geluidsisolerende maatregelen die zullen worden getroffen in de slechtweeraccommodatie, het geluidswerend effect van de slechtweeraccommodatie zelf en het gebruik van de gronden uitsluitend in de dagperiode, overeenkomstig de bestemming "Dagrecreatie".
2.5.3. De Afdeling overweegt in dit verband dat aannemelijk is dat de Sprookjeshof, gezien de reeds lang bestaande gerichtheid van dat park op kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar, wat betreft de geluidshinder afwijkt van de reguliere grote recreatiecentra. Niet bestreden is dat een verandering van het karakter van het park - ook na de onderhavige uitbreiding - niet in de rede ligt. Voorts is in dit verband van gewicht dat de afstand van de percelen van [appellanten sub 2] tot het gebied met de bestemming "Dagrecreatie" blijkens de plankaart van 22 tot 55 meter varieert en dat aannemelijk is dat de tussenliggende slechtweeraccommodatie en groenstrook een geluidsafschermend effect zullen hebben op de percelen van [appellanten sub 2]. De afstand van het perceel van [appellanten sub 1] tot het gebied met de bestemming "Dagrecreatie" ter plaatse van het uitbreidingsterrein bedraagt blijkens de plankaart 10 meter, maar aansluitend aan die groenstrook van 10 meter is voorzien in een strook grond met de aanduiding "geluidsluwe zone zonder speeltoestellen" met een diepte van 25 meter.
Voorts heeft het college in dit verband betekenis kunnen toekennen aan het in het kader van de voorbereiding van het plan uitgevoerde akoestisch onderzoek door Stroop Raadgevende Ingenieurs BV dat is afgesloten op 12 december 2006, waarin wordt gesteld dat realisatie van de inrichting in haar toekomstige vorm naar verwachting niet zal leiden tot ontoelaatbare hinder voor de omliggende woonbebouwing en dat in het kader van geldende milieuregelgeving nog een definitief akoestisch rapport zal worden opgesteld, waarin nader zal worden ingegaan op het geluidsaspect. Naar het oordeel van de Afdeling is onvoldoende aannemelijk geworden dat het uitgevoerde akoestisch onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat het college zich op het rapport van dat onderzoek bij het nemen van het bestreden besluit niet had kunnen baseren. Weliswaar hebben [appellanten sub 2] de bruikbaarheid van het akoestisch onderzoek bestreden en daartoe onder meer gesteld dat de aangenomen representatieve bedrijfssituatie niet juist zou zijn, maar gelet op hetgeen ter zake in het deskundigenbericht is gesteld, is de juistheid van die stelling niet aannemelijk geworden. Evenmin is aannemelijk geworden dat de aanname in dat rapport van de groei van het aantal bezoekers met 25%, de aanname ten aanzien van het geluidsniveau van gillende en spelende kinderen dan wel de in dat rapport als uitgangspunt genomen verdeling van de kinderen over de verschillende attracties niet reëel zijn. Evenmin is de Afdeling anderszins aannemelijk geworden dat de normstelling voor de achtergevels van de woningen onjuist is, dan wel dat wezenlijke geluidsbronnen niet of onvoldoende in het rapport zijn meegewogen.
Mede gelet op het feit dat ingevolge artikel 3.2.3, sub b, van de planvoorschriften in het gebied met de aanduiding "geluidsluwe zone zonder speeltoestellen" geen speelvoorzieningen zijn toegestaan, doet de mogelijkheid die artikel 3.1, sub c, van de planvoorschriften biedt tot het realiseren van een dierenweide in geheel dat gebied, naar het oordeel van de Afdeling niet af aan de specifieke functie die in het plan is toebedeeld aan dat gebied. Dat van een dierenweide ter plaatse zelf een onaanvaardbare invloed zou uitgaan - ook indien ter plaatse enig bezoek zou worden toegestaan - acht de Afdeling niet aannemelijk, mede in aanmerking genomen de nog tussen die dierenweide en de percelen van omwonenden liggende groenstrook. In dit verband merkt de Afdeling op dat de gronden van de dierenweide voorheen een agrarische bestemming hadden en dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat de dierenweide niet voor publiek toegankelijk zal zijn en zal worden ingericht als hertenkamp. Voorts acht de Afdeling van belang dat zowel het plandeel zelf als de daarnaast gelegen groenbestemming het mogelijk maken om, ter voldoening aan geldende milieuregelgeving, geluidwerende voorzieningen op te richten, dan wel, naast de bestaande houtsingels, bebossing of andere groenvoorzieningen aan te planten. De - met name aan de zuidkant van de uitbreiding reeds bestaande - houtsingels en andere begroeiing zijn voorts middels een aanlegvergunningstelsel beschermd tegen inbreuken die afdoen aan de afschermende waarden van die strook.
Wat betreft de visuele hinder voor [appellanten sub 2] als gevolg van de massaliteit van de slechtweeraccommodatie en de hoogte van de op het uitbreidingsterrein toegestane attracties, is de Afdeling van oordeel dat het college deze aanvaardbaar heeft kunnen achten, gelet op de afstand tussen de percelen aan de Borgwallinge en het uitbreidingsterrein, alsmede gelet op de tussenliggende groen- en houtsingels. Gelet op het ter zake geldende aanlegvergunningstelsel is de continuïteit van deze singels voldoende gewaarborgd. De omstandigheid dat een deel van het jaar meer zicht bestaat op het uitbreidingsterrein doet hieraan niet af.
2.5.4. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd, ook in onderlinge samenhang bezien, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van het plandeel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in voldoende mate is gewaarborgd, zodat ter zake kon worden afgeweken van de ten aanzien van attractieparken door het college gehanteerde afstandsnorm. De conclusie is voorts dat hetgeen [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 1] is in zoverre ongegrond. Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.
2.6. [appellanten sub 1] richten zich tot slot tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groen" ter plaatse van de gronden gelegen achter hun pand aan de [locatie]. In dit verband voeren zij aan dat tot op 1 meter afstand van de ramen van de in het pand gevestigde dierenartsenpraktijk een muur kan worden opgericht, met onaanvaardbare gevolgen wat betreft lichttoetreding en uitzicht.
2.6.1. Het college heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de planvoorschriften wat betreft de terreinafscheiding de mogelijkheid bieden voor een hoogte van 3 meter, dat dit wenselijk is met het oog op de veiligheid, maar dat de ondernemer heeft aangegeven hierover afspraken te willen maken met omwonenden en dat een lagere afscheiding niet wordt uitgesloten.
2.6.2. Ingevolge artikel 4.1, aanhef en sub e, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart met de bestemming "Groen" aangewezen gronden bestemd voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder erf- en terreinafscheidingen.
Ingevolge artikel 4.2.2, van de planvoorschriften mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,00 meter bedragen.
Ingevolge artikel 7, onder a, aanhef en sub 3, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 meter.
2.6.3. Het plandeel met de bestemming "Groen" ligt blijkens de plankaart tot op 1 meter van de achterzijde van het pand van [appellanten sub 1].
Gelet hierop en de bebouwingsmogelijkheden van het plan in aanmerking genomen, kan naar het oordeel van de Afdeling niet in redelijkheid worden gesteld, dat met het plan in zoverre een goed woon-, leef- en werkklimaat voor [appellanten sub 1] is gegarandeerd. Niet bestreden is dat een muur op 1 meter van hun woning/dierenartspraktijk met een hoogte van 3 meter - en, na vrijstelling, maximaal 10 meter - zoals het plan deze mogelijk maakt nagenoeg een einde zou maken aan de daglichttoetreding van met name de praktijkruimte.
Nu bovendien niet is gebleken van enige noodzaak om ter plaatse zulke bebouwing mogelijk te maken, is de conclusie dat hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Groen" ter plaatse van de gronden gelegen onmiddellijk achter het perceel [locatie], zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door het plan in zoverre goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Het beroep van [appellanten sub 1] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb goedkeuring te onthouden aan laatstgenoemd plandeel.
2.7. Ten aanzien van [appellanten sub 1] dient het college op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellanten sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 18 december 2007, kenmerk 5.2/2007007160, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Groen" ter plaatse van de gronden gelegen achter het perceel [locatie], zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het onder II. genoemde besluit;
V. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] voor het overige en het beroep van [appellanten sub 2] geheel ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 689,49 (zegge: zeshonderdnegenentachtig euro en negenenveertig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Drenthe aan [appellanten sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat de provincie Drenthe aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009