ECLI:NL:RVS:2009:BH7653

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808734/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval in Amsterdam

Op 16 maart 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam had op 14 oktober 2008 besloten om een locatie vast te stellen voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval. Dit besluit werd op 23 oktober 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben de verzoekers, bewoners van de omgeving, op 3 december 2008 beroep ingesteld en op 24 februari 2009 verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 2 maart 2009 ter zitting behandeld, waarbij zowel de verzoekers als vertegenwoordigers van het dagelijks bestuur aanwezig waren.

De verzoekers voerden aan dat de gekozen locatie voor de ondergrondse afvalcontainer gevaarlijke verkeerssituaties zou veroorzaken en dat het ten koste zou gaan van parkeerplaatsen en de toegankelijkheid voor een minder valide persoon. Het dagelijks bestuur daarentegen stelde dat de verkeerssituatie veilig was en dat de locatie was gekozen op basis van de criteria in de Afvalstoffenverordening Oost/Watergraafsmeer 2004. De voorzitter oordeelde dat de bezwaren van de verzoekers niet voldoende onderbouwd waren en dat de verkeersveiligheid niet in het geding was. De voorzitter concludeerde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid de locatie had kunnen aanwijzen, ondanks de afwijking van de loopafstandseisen.

Uiteindelijk werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 maart 2009.

Uitspraak

200808734/2/M1.
Datum uitspraak: 16 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) de locatie nr. […] vastgesteld voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval (hierna: ondergrondse afvalcontainer). Dit besluit is op 23 oktober 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 maart 2009, waar [verzoekers], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.F. Benningen en F. Starreveld, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekers] kunnen zich niet verenigen met de aanwijzing van de locatie, gelegen op de [locatie] ter hoogte van huisnummer […]. Zij voeren aan dat het legen van de afvalcontainer op deze locatie tot gevaarlijke en onoverzichtelijke verkeerssituaties zal leiden, omdat het verkeer dan de voor het legen gebruikte vrachtwagen op de linkerweghelft moet inhalen, en omdat ter plekke van de afvalcontainer een oversteekplaats is. Ook zal volgens hen de locatie ten koste gaan van een parkeerplaats, terwijl de parkeerdruk al hoog is, en recent ook al een groot aantal parkeerplaatsen verloren is gegaan. Voorts voeren [verzoekers] aan dat de gekozen locatie ten koste gaat van de weinige in de straat overgebleven ondernemers, een tandartspraktijk en een juwelier en ook van het restaurant aan de overzijde van de straat. Voorts betogen [verzoekers] dat halverwege de [locatie] een minder valide persoon woont, en dat juist deze persoon minimaal 80 meter moet lopen naar de dichtstbijzijnde afvalcontainer omdat het stadsdeel juist aan de [locatie] een uitzondering maakt op de regels met betrekking tot de maximale loopafstand van 75 meter van woningen tot de containers.
Volgens hen zou gelet op al deze bezwaren de ondergrondse afvalcontainer niet geplaatst moeten worden op deze locatie, maar in de groenstrook aan de [locatie].
2.3. Het dagelijks bestuur betoogt dat van gevaarlijke verkeerssituaties geen sprake zal zijn. Volgens het dagelijks bestuur is de [locatie] een rustige straat waar een maximumsnelheid van 30 km geldt. Nabij de locatie is een verkeersdrempel, die de snelheid van de voertuigen beperkt. Omdat deze drempel feitelijk als oversteekplaats wordt gebruikt, is naar aanleiding van ingebrachte zienswijzen, om te voorkomen dat de oversteekplaats onoverzichtelijk wordt, de locatie voor de ondergrondse afvalcontainer op enige afstand van de drempel gelegd. Tengevolge daarvan is de locatie opgeschoven in de richting van het parkeervak, waarbij de keus is gemaakt dat een parkeerplaats verloren gaat. Het legen van de afvalcontainers door middel van een inzamelvoertuig vindt alleen buiten de spitsuren plaats en neemt niet meer dan 10 minuten per week in beslag volgens het dagelijks bestuur. Bij een gehouden proef is volgens het dagelijks bestuur gebleken dat het achteropkomend verkeer zonder problemen kon passeren en dat geen onoverzichtelijke situatie voor voetgangers en fietsers ontstond.
Ten aanzien van de door [verzoekers] voorgestelde locatie op de [locatie] betoogt het college dat de aanwijzing van de containerlocaties heeft plaatsgevonden op basis van de criteria die zijn opgenomen in een bijlage bij de Afvalstoffenverordening Oost/Watergraafsmeer 2004 (hierna: de Afvalstoffenverordening). Daarin is onder meer bepaald dat bij de keuze van de locaties het openbaar groen dient te worden ontzien. Plaatsing in de groenstrook aan de [locatie] zou daarmee in strijd zijn. Weliswaar is in de bijlage bij de Afvalstoffenverordening ook bepaald dat het dagelijks bestuur in voorkomende gevallen kan afwijken van de criteria, maar in dit geval was het niet nodig om van dit criterium af te wijken. Wel is afgeweken van het eveneens in de bijlage opgenomen criterium dat de loopafstand van de aangesloten woningen maximaal 75 meter mag bedragen, omdat het in dit geval niet mogelijk was hieraan te voldoen. Ook bij plaatsing op de [locatie] zou volgens het dagelijks bestuur niet aan het criterium betreffende de loopafstand worden voldaan.
2.4. De voorzitter constateert dat de verkeersonveilige situaties die volgens [verzoekers] zouden ontstaan vooral te wijten zouden zijn aan de aanwezigheid van een inzamelvoertuig. Nu deze situatie zich slechts eenmaal per week gedurende een korte periode voordoet, lediging niet tijdens de spitsuren zal plaatsvinden, en verkeersproeven hebben uitgewezen dat het verkeer niet onaanvaardbaar gehinderd wordt door de opstelling van een inzamelvoertuig, acht de voorzitter het niet aannemelijk dat in verband met gevolgen voor de verkeersveiligheid van plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer op deze locatie zou moeten worden afgezien. De voorzitter acht het gelet op het betoog van het dagelijks bestuur niet onredelijk dat kon worden afgeweken van het criterium dat de loopafstand van woningen tot de container maximaal 75 meter mag bedragen. Met betrekking tot de overige door [verzoekers] naar voren gebrachte omstandigheden is van strijd met de criteria in de Afvalstoffenverordening niet gebleken. Naar het oordeel van de voorzitter kon het dagelijks bestuur gelet daarop in redelijkheid deze locatie aanwijzen, temeer daar de door [verzoekers] voorgestelde alternatieve locatie niet voldoet aan de criteria zoals die zijn opgenomen in de bijlage bij de Afvalstoffenverordening, aangezien deze locatie zich in het openbaar groen bevindt.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2009
159-539.