ECLI:NL:RVS:2009:BH7654

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808869/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval in Amsterdam

Op 14 oktober 2008 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam een besluit genomen om de locatie nr. M2-52 vast te stellen voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval. Dit besluit werd op 23 oktober 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft de verzoeker op 9 december 2008 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tevens heeft de verzoeker op 17 februari 2009 verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 2 maart 2009 ter zitting behandeld, waarbij de verzoeker en vertegenwoordigers van het dagelijks bestuur aanwezig waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Het dagelijks bestuur betoogde dat het beroep van de verzoeker niet ontvankelijk was, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Echter, volgens artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Aangezien het beroepschrift binnen een week na afloop van de termijn bij de Raad van State is ontvangen, werd het beroep ontvankelijk verklaard.

De verzoeker betwist de aanwijzing van de locatie, omdat deze volgens hem de verkeersveiligheid in gevaar brengt en het woongenot van omwonenden verstoort. Het dagelijks bestuur stelde echter dat de locatie voldoende afstand heeft van de oversteekplaats voor fietsers en dat de inzameling buiten de spitsuren zal plaatsvinden. De voorzitter concludeerde dat de risico's voor de verkeersveiligheid niet onaanvaardbaar zijn en dat de locatie in overeenstemming is met de criteria van de Afvalstoffenverordening. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200808869/2/M1.
Datum uitspraak: 16 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) de locatie nr. M2-52 vastgesteld voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval (hierna: ondergrondse afvalcontainer). Dit besluit is op 23 oktober 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 maart 2009, waar [verzoeker], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.F. Benningen en F. Starreveld, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het dagelijks bestuur betoogt dat het beroep van [verzoeker] niet ontvankelijk is, omdat het beroepschrift pas op 9 december 2008 bij de Raad van State is ontvangen, terwijl de beroepstermijn afliep op 5 december 2008. In verband daarmee zou er aanleiding zijn om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
2.3. Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Uit de stukken blijkt dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Nu het beroepschrift binnen een week na het verstrijken van de termijn bij de Raad van State is ontvangen is er geen aanleiding om het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te achten.
2.4. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de aanwijzing van de locatie, die is gelegen op de Wethouder Frankeweg ter hoogte van huisnummer 12. Volgens hem komt op deze locatie de verkeersveiligheid in gevaar, omdat ze gelegen is nabij een oversteekplaats voor fietsers. Ook zou bij het legen van de container door middel van een inzamelvoertuig het verkeer op de kruising Wethouder Frankeweg/Middenweg worden belemmerd. Voorts wordt volgens hem het woongenot van omwonenden verstoord. Volgens hem zijn er verscheidene alternatieve locaties mogelijk, waar deze nadelen zich niet voordoen.
2.5. Het dagelijks bestuur betoogt dat de locatie, die naar aanleiding van zienswijzen is gewijzigd ten opzichte van het ter inzage gelegde ontwerpbesluit, nu ver genoeg van de oversteekplaats voor fietsers ligt en dat het zicht niet vanwege het inzamelvoertuig belemmerd zal worden. De risico's voor de verkeersveiligheid zullen volgens het dagelijks bestuur nog verder worden verkleind door de inzameling op deze locatie buiten de spits te doen plaatsvinden. Bij verkeersproeven zou zijn gebleken dat het achteropkomend verkeer zonder problemen het inzamelvoertuig kon passeren.
In verband met de gestelde aantasting van het woongenot brengt het dagelijks bestuur naar voren dat in de Afvalstoffenverordening Oost/Watergraafsmeer 2004 (hierna: de Afvalstoffenverordening) criteria zijn opgenomen waaraan beoogde locaties worden getoetst. De afstand tussen de gevels van de woningen en de container bedraagt meer dan 4 meter, waarmee wordt voldaan aan het in de Afvalstoffenverordening opgenomen criterium dat de afstand tussen de gevels en de container ten minste 3 meter moet bedragen.
2.6. De voorzitter constateert dat de verkeersonveilige situaties die volgens [verzoeker] zouden ontstaan vooral te wijten zouden zijn aan de aanwezigheid van een inzamelvoertuig. Nu deze situatie zich slechts eenmaal per week gedurende een korte periode voordoet, lediging niet tijdens de spitsuren zal plaatsvinden, en verkeersproeven hebben uitgewezen dat het verkeer niet onaanvaardbaar gehinderd wordt door de opstelling van een inzamelvoertuig, acht de voorzitter het niet aannemelijk dat in verband met de gevolgen voor de verkeersveiligheid van plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer op deze locatie zou moeten worden afgezien. Voorts is van strijd met de criteria in de Afvalstoffenverordening niet gebleken. Gelet daarop kon naar het oordeel van de voorzitter het dagelijks bestuur in redelijkheid deze locatie aanwijzen.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2009
159-539.