ECLI:NL:RVS:2009:BH7655

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901138/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • M. Duursma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake dwangsommen opgelegd door het college van gedeputeerde staten van Utrecht

Op 29 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht een besluit genomen waarbij aan [verzoekster] dwangsommen zijn opgelegd. De verzoekster werd gelast om vóór 26 maart 2009 de overtreding van voorschrift 3.1.11, verbonden aan een eerder verleende vergunning, ongedaan te maken. Dit hield in dat het Basis Document Brandbeveiliging moest worden aangepast aan de richtlijnen van PGS 15 en ter goedkeuring aan het college moest worden aangeboden. Daarnaast moest vóór 26 april 2009 de brandmeldinstallatie, de sprinklerinstallatie en de Hi-Ex-installatie in de afvaldepots en de houtbewerkingsinstallatie gecertificeerd worden, in overeenstemming met voorschrift 3.1.5. Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 9 maart 2009 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat [verzoekster] niet had voldaan aan de eisen van de vergunning, maar dat er mogelijkheden waren om het Basis Document Brandbeveiliging aan te passen. De voorzitter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen voor de overtreding van voorschrift 3.1.11, maar heeft wel een voorlopige voorziening getroffen voor de overtreding van voorschrift 3.1.5, waarbij de last onder dwangsom werd geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Tevens werd de provincie Utrecht gelast om het griffierecht aan [verzoekster] te vergoeden.

Uitspraak

200901138/1/.
Datum uitspraak: 16 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) [verzoekster] onder oplegging van dwangsommen gelastI. vóór 26 maart 2009 de overtreding van voorschrift 3.1.11, verbonden aan de bij het besluit van 16 mei 2006 verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, ongedaan te maken door het in de vergunningaanvraag van 28 juni 2005 opgenomen Basis Document Brandbeveiliging in overeenstemming met PGS 15 aan te passen en ter goedkeuring aan het college aan te bieden en daarmee de inrichting in overeenstemming te brengen met voorschrift 3.1.11 en II. vóór 26 april 2009 de overtreding van voorschrift 3.1.5, verbonden aan de bij het besluit van 16 mei 2006 verleende vergunning, ongedaan te maken door de brandmeldinstallatie, de sprinklerinstallatie en de Hi-Ex-installatie in de afvaldepots I en II alsmede in de houtbewerkingsinstallatie te laten certificeren en daarmee uw inrichting in overeenstemming te brengen met voorschrift 3.1.5.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2009, heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 maart 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [Kam-manager] en [adjunct-directeur], en het college, vertegenwoordigd door mr. U.A.E. Arnhold, ir. F.H. de Vries, mr. M. Blij-Seegers en J. van Otten, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 16 mei 2006 is aan [verzoekster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor de opslag, overslag en bewerking van afvalstoffen.
2.2. Ingevolge het aan die vergunning verbonden voorschrift 3.1.11, voor zover hier van belang, dient het in de aanvraag opgenomen Basis Document Brandbeveiliging binnen drie maanden te worden aangepast overeenkomstig PGS 15 en ter goedkeuring worden aangeboden aan het bevoegd gezag.
Ingevolge het aan die vergunning verbonden voorschrift 3.1.5 dienen de brandmeldinstallatie, de sprinklerinstallatie en de Hi-Ex-installatie in de afvaldepots I en II alsmede in de houtbewerkingsinstallatie gecertificeerd te zijn.
2.3. Uit de stukken is gebleken dat [verzoekster] niet het bij de vergunningaanvraag van 28 juni 2005 behorende Basis Document Brandbeveiliging van 10 januari 2002 in overeenstemming met PGS 15 heeft gebracht, maar een nieuw Basis Document Brandbeveiliging heeft opgesteld en ter goedkeuring heeft aangeboden. Dit document is ter advisering voorgelegd aan de afdeling Brandweer van de gemeente Nieuwegein. Zij heeft het document blijkens haar advies van 16 juli 2008 afgekeurd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de handelingsruimte ten onrechte niet is aangemerkt als een te certificeren ruimte, omdat er leidingen door deze ruimte naar wel te certificeren ruimten lopen, en dat de Hi-Ex-installatie ten onrechte niet is voorzien van een tijdklokschakelaar, omdat de besturing van de Hi-Ex-installatie zich op de verdieping bevindt.
2.4. Aan voorschrift 3.1.11 is niet voldaan. Voor het certificeren van de brandmeldinstallatie, de sprinklerinstallatie en de Hi-Ex-installatie in de afvaldepots I en II en in de houtbewerkingsinstallatie is een goedgekeurd Basis Document Brandbeveiliging nodig. Omdat er geen goedgekeurd Basis Document Brandbeveiliging is, is evenmin voldaan aan voorschrift 3.1.5.
2.5. Ter zitting is door het college bevestigd dat het ontbreken van de tijdklokschakelaar bij de Hi-Ex-installatie niet aan het bestreden besluit ten grondslag ligt en dat het niet aan goedkeuring door het college van het Basis Document Brandbeveiliging in de weg staat.
Het college heeft voorts ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk bevestigd dat indien het bij de aanvraag van 28 juni 2005 behorende Basis Document Brandbeveiliging van 10 januari 2002 redactioneel wordt aangepast aan PGS 15, dit document door het college zal worden goedgekeurd. [verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat deze aanpassing kan plaatsvinden voordat de begunstigingstermijn op 26 maart 2009 verstrijkt.
Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter geen aanleiding om, voor zover het bestreden besluit betrekking heeft op de last onder dwangsom betreffende de overtreding van voorschrift 3.1.11, een voorlopige voorziening te treffen.
2.6. De vraag of vervolgens de brandmeldinstallatie, de sprinklerinstallatie en de Hi-Ex-installatie in de afvaldepots I en II alsmede in de houtbewerkingsinstallatie kunnen worden gecertificeerd, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure.
Ter zitting is door het college verklaard dat indien het Basis Document Brandbeveiliging van 10 januari 2002 is aangepast aan de PGS 15, het eventueel bereid is de begunstigingstermijn die is gesteld in verband met de last onder dwangsom betreffende de overtreding van voorschrift 3.1.5, te verlengen.
Gelet daarop en op de betrokken belangen ziet de voorzitter voor zover het bestreden besluit betrekking heeft op de last onder dwangsom betreffende de overtreding van voorschrift 3.1.5, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 29 januari 2009, kenmerk 2009INT237037, voor zover het de last onder dwangsom betreffende de overtreding van het aan de vergunning van 16 mei 2006 verbonden voorschrift 3.1.5 betreft, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. gelast dat de provincie Utrecht aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2009
378.