200805107/1.
Datum uitspraak: 25 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 mei 2008 in zaak nr. 07/6240 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 9 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het vernieuwen en vergroten van de dakkapel in de voorgevel alsmede het plaatsen van een dakuitbouw in de achtergevel van de woning aan de [locatie] te Den Haag (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 juli 2007 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2008, verzonden op 30 mei 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2009, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W.I. Alkema, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In hoger beroep komt [appellant] alleen op tegen de aangevallen uitspraak, voor zover het betreft de in het bouwplan voorziene dakuitbouw aan de achterzijde van de woning.
2.2. Niet in geschil is dat de dakuitbouw in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Scheveningen Dorp-Oost", omdat de maximale goothoogte van 3,50 m wordt overschreden. Met de dakuitbouw heeft de woning een goothoogte van 6,00 m. Het college heeft ten behoeve van het bouwplan vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Hij voert daartoe aan dat het bouwplan niet past bij het kleinschalige karakter van de wijk. Voorts heeft de voorziene dakuitbouw een negatieve invloed op de bezonning en derhalve de daglichttoetreding, zodat hij vaker van kunstlicht gebruik zal moeten maken in zijn achter het perceel gelegen werkkamer. Verder vreest [appellant] precedentwerking en acht hij de woning op het perceel groot genoeg, zodat er geen reden bestaat om een dakuitbouw te bouwen.
2.3.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college het bouwplan stedenbouwkundig aanvaardbaar mocht achten. Het college heeft de vergroting van het woonoppervlak van de oude visserswoningen, zoals de woning van [vergunninghouder], in functioneel opzicht als een verbetering mogen aanmerken, die indirect bijdraagt aan het door het college gewenste behoud van die woningen. Aan de persoonlijke opvatting van [appellant] dat de voormalige visserswoning van [vergunninghouder] zonder de dakuitbouw groot genoeg is, komt geen doorslaggevende betekenis toe. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het bouwplan past bij de doelstelling van het bestemmingsplan die luidt dat de woonfunctie moet worden gehandhaafd en versterkt.
Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat van een onacceptabele aantasting van het kleinschalige karakter van de wijk geen sprake is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het gaat om een dakuitbouw aan de achterzijde van de woning.
Uit de stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichting door [appellant] kan worden afgeleid dat het bouwplan de bezonning van zijn pand en de daglichttoetreding daarin in enige mate aantast. Evenwel heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de invloed van de dakuitbouw op de bezonning en daglichttoetreding zodanig is dat het college daaraan een zwaarder gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die zijn gediend met de dakuitbouw.
Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de verleende vrijstelling ten behoeve van de dakuitbouw precedentwerking kan hebben, heeft de rechtbank terecht overwogen dat in de omgeving reeds soortgelijke dakuitbouwen zijn gebouwd. In dat verband is van belang dat door het college ter zitting onweersproken is gesteld dat voor de dakuitbouw op het perceel Ankerstraat 42 bouwvergunning is verleend. Gelet hierop bestaat niet een zodanige mate van precedentwerking dat het college de vrijstelling en bouwvergunning had moeten weigeren.
2.4. Gezien het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid vrijstelling en bouwvergunning mocht verlenen voor de dakuitbouw.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009