200900331/2/R2.
Datum uitspraak: 19 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 9 december 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van de door het college van burgemeester en wethouders van Heilo (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 28 oktober 2008 vastgestelde uitwerkingsplannen "Bestemmingsplan Zuiderloo, uitwerkingsplan 1", "Bestemmingsplan Zuiderloo, uitwerkingsplan 2" en "Bestemmingsplan Zuiderloo, uitwerkingsplan 4".
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2009, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 maart 2009, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door L. Bas en R. Visser, ambtenaren in dienst van de gemeente.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De uitwerkingsplannen zijn uitwerkingen van de in het bestemmingsplan "Zuiderloo" (hierna: het bestemmingsplan) vervatte bestemmingen "Uit te werken bestemming wonen (UW2)" en "Uit te werken bestemming wonen (UW3)", die voorzien in een deel van de woningbouwlocatie Zuiderloo, waar, voor zover het betreft voormeld plan, in totaal maximaal 700 woningen zijn voorzien. De uitwerkingsplannen voorzien in de bouw van 117 woningen.
2.3. [verzoeker] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de uitwerkingsplannen en beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding hiervan te voorkomen. Hij voert aan dat het gehele uit te werken woongebied in één uitwerkingsplan had moeten worden vervat omdat nu onduidelijkheid bestaat over de invulling van het overige deel van dit gebied, dat niet is vervat in de uitwerkingsplannen. Hij vreest dat als gevolg van het aantal voorziene woningen in de uitwerkingsplannen het overige deel van het gebied een hoge woningdichtheid zal moeten krijgen, hetgeen zijn woon- en leefklimaat zal aantasten.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat uit het onherroepelijke bestemmingsplan duidelijk volgt dat in het gebied, na uitwerking, woningbouw mogelijk is en dat dit bestemmingsplan niet in de weg staat aan uitwerking door middel van meerdere en gefaseerde uitwerkingsplannen.
2.5. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Uit te werken bestemming wonen (UW2)" aangegeven gronden bestemd voor de aanleg van een woongebied.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, worden bij de realisatie van deze bestemming de volgende doeleinden nagestreefd: Woningen: de realisatie van 210-334 woningen, overwegend in de vorm van eengezinswoningen, als onderdeel van de maximaal 700 in het plangebied te realiseren woningen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Uit te werken bestemming wonen (UW3)" aangegeven gronden bestemd voor de aanleg van een woongebied.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, worden bij de realisatie van deze bestemming de volgende doeleinden nagestreefd: Woningen: de realisatie van 136-216 woningen, overwegend in de vorm van eengezinswoningen, als onderdeel van de maximaal 700 in het plangebied te realiseren woningen.
2.6. De voorzitter stelt voorop dat de aanvaardbaarheid van de bestemmingen "Uit te werken bestemmingen wonen (UW2)" en "Uit te werken bestemmingen wonen (UW3)" reeds in het bestemmingsplan is beoordeeld en in het kader van onderhavige uitwerkingsplannen niet opnieuw ter discussie kan staan. Met het bestaan van door het college goedgekeurde uitwerkingsplichten in het bestemmingsplan is de aanvaardbaarheid hiervan in beginsel een gegeven. Derhalve kan de keuze voor en de mate van detaillering van voormelde uit te werken bestemmingen niet in deze procedure aan de orde komen.
Deze uitwerkingsplichten bieden het college van burgemeester en wethouders de vrijheid de uitwerking van het gebied gefaseerd ter hand te nemen. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat het college van burgemeester en wethouders voor fasering mag kiezen voor zover tussen de gronden waaraan een uit te werken bestemming is toegekend een grote mate van samenhang bestaat. Een zodanige samenhang kan bestaan indien de verwezenlijking van de uitwerkingsplannen ingrijpende gevolgen heeft voor de niet in de uitwerkingsplannen opgenomen gronden. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de begrenzing en de invulling van de uitwerkingsplannen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat als gevolg van de drie uitwerkingsplannen geen invulling van het overige deel van het uit te werken gebied mogelijk zal zijn dat geen ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker] met zich zal brengen.
Voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de drie uitwerkingsplannen niet zijn voorzien van voldoende en veilige ontsluitingsmogelijkheden en dat derhalve reeds had moeten worden voorzien in de aanleg van de hoofdontsluiting van het gehele woongebied.
2.7. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2009