200900983/2/H1.
Datum uitspraak: 19 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 december 2008 in zaken nrs. 08/8814 en 08/8798 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel.
Bij besluit van 24 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] te Nieuwerkerk aan den IJssel (hierna: de woning).
Bij besluit van 12 november 2008 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2008, verzonden op 29 december 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari 2009, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 maart 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.B. van Elsäcker, ing. J. Bus en M.C.J. van Braam, allen ambtenaar in dienst van de gemeente, en mr. W. Logtenberg, werkzaam bij de Milieudienst Midden-Holland, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] in persoon, vergezeld van ir. P. Veltman, gehoord.
2.1. Het verzoek strekt tot schorsing van de besluiten van 24 juli en 12 november 2008.
2.2. Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college aan [verzoekster] een revisievergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor het veranderen en in werking hebben van een inrichting waarin het transportbedrijf wordt uitgeoefend en een brandstoffenhandel wordt gedreven. Daarbij heeft het geweigerd vergunning te verlenen voor de vervoersbewegingen tussen 19.00 uur en 07.00 uur, omdat ter plaatse van de woning niet aan de voor deze periode voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden kan worden voldaan.
Het college heeft in het besluit van 12 november 2008 aan de handhaving van de vrijstelling ten grondslag gelegd dat zonder het nemen van maatregelen al bij meerdere bestaande woningen niet aan de maximale geluidniveaus in de avond- en nachtperiode kan worden voldaan, zodat realisering van de woning geen beperking van de bedrijfsactiviteiten van [verzoekster] ten opzichte van de bestaande situatie meebrengt.
2.3. [verzoekster] betoogt dat geen vrijstelling en bouwvergunning mocht worden verleend, omdat realisering van de woning, anders dan het college stelt, wel tot een beperking van zijn bedrijfsvoering leidt, nu voor de bestaande woningen door het treffen van maatregelen aan de maximaal toegestane geluidniveaus in de avond- en nachtperiode kan worden voldaan, maar dit voor de woning niet mogelijk is vanwege de geringe afstand daarvan tot de inrichting.
2.4. Bij uitspraak van 18 februari 2009 in zaak nr.
200809446/2/M1heeft de voorzitter het besluit van 4 november 2008 bij wijze van voorlopige voorziening op verzoek van [verzoekster] geschorst, voor zover de gevraagde vergunning daarbij voor negen vervoersbewegingen in de nachtperiode tussen 05.00 uur en 07.00 uur is geweigerd en bepaald dat het college [verzoekster] behandelt als beschikte zij over een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor de gevraagde negen vervoersbewegingen in de nachtperiode van 05.00 tot 07.00 uur, waarbij de in de vergunningvoorschriften 2.1 en 2.2 neergelegde grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidniveau (LAmax) voor de negen aangevraagde vervoersbewegingen in de nachtperiode niet gelden.
Aan die beslissing heeft de voorzitter ten grondslag gelegd dat het verlenen van de vrijstelling van het bestemmingsplan en de bouwvergunning voor de woning ertoe hebben geleid dat de situatie uit een oogpunt van geluid voor [verzoekster]aanzienlijk moeilijker is geworden en dat de bedrijfsvoering van [verzoekster] door het toestaan van de bouw van deze woning op kortere afstand van de inrichting dan de reeds aanwezige woningen verder wordt verslechterd. Daarbij heeft de voorzitter in aanmerking genomen dat de woning nog in aanbouw is en nog niet wordt bewoond en dat op relatief korte termijn een oordeel van de voorzitter kan worden verkregen op het verzoek om een voorlopige voorziening inzake het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor de woning.
2.5. De vraag of de rechtbank met juistheid in het in beroep aangevoerde geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college, gelet op de belangen van [verzoekster], geen vrijstelling voor de oprichting van de woning heeft mogen verlenen, zal in de bodemprocedure worden beoordeeld.
Ter zitting heeft [vergunninghouder] onweersproken gesteld dat de bouw van de woning in een vergevorderd stadium verkeert: het buitenwerk is, op de kozijnen en dakpannen na, gereed en de overige resterende werkzaamheden betreffen het binnenwerk. Naar verwachting is de woning in mei gereed voor oplevering.
Nu de woning grotendeels is voltooid, is daarin geen spoedeisend belang te vinden dat tot het treffen van de gevraagde voorziening aanleiding geeft. Indien het verzoek wordt afgewezen, vervallen echter de bij voormelde uitspraak van 18 februari 2009 getroffen en hiervoor onder 2.4 vermelde voorzieningen. Onweersproken is dat voor de bedrijfsvoering van [verzoekster]t van groot belang is dat vrachtwagens vanaf 05.00 uur uit de inrichting mogen vertrekken en dat het vervallen van de vervoersbewegingen in de nacht van 05.00 tot 07.00 uur de continuïteit van het bedrijf in gevaar brengt.
Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding om na te melden voorziening te treffen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet zozeer de oprichting van de woning, als wel de bewoning daarvan thans van betekenis is voor de bedrijfsvoering van [verzoekster]. Voorts zal bevorderd worden dat het beroep van [verzoekster] in zaak nr. 20089446/1/M1 tegen het besluit van 4 november 2008 en het hoger beroep in zaak nr. 200900983/1/H1 op korte termijn ter zitting worden behandeld.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de woning waarop het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel van 12 november 2008, kenmerk Beza/3786, en dat van 24 juli 2008, kenmerk 2005/269, zien, niet wordt bewoond;
II. wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel aan [verzoekster] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2009