200804862/1.
Datum uitspraak: 25 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 22 april 2008, kenmerk 2008INT220764, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Utrecht (hierna: de raad) bij besluit van 4 oktober 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Ondiep".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 24 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het deskundigenbericht). [appellant] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2009, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door drs. ing. P.J.M. Verlaan, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door J.G.A. Stel en ir. J. van Haaften, ambtenaren in dienst van de gemeente.
2.1. Het beroep van [appellant] voor zover gericht tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" die betrekking hebben op de gronden aan de Amsterdamsestraatweg 227 en de gronden aan de Esdoornstraat 28, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan betreft een grotendeels conserverende regeling voor de buurten Ondiep en 2e Daalsebuurt. Daarnaast wordt in het plan een aantal concrete ontwikkelingen ter verbetering van de woningvoorraad en de sociale structuur mogelijk gemaakt. Het college heeft het plan goedgekeurd.
2.4. [appellant] stelt dat het college ten onrechte het plandeel heeft goedgekeurd dat betrekking heeft op het deel van het binnenterrein dat achter zijn woningen aan de [locatie 1] ligt. Hij voert hiertoe aan dat het door de voorziene bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" voor hem onmogelijk is om de gebouwen op zijn gronden op het verrommelde binnenterrein verder te transformeren. Hij brengt naar voren dat op grond van de Voorschriften Bebouwde Kom uit 1958 (hierna: VBK) nieuwe gebouwen op deze percelen enkel een woonbestemming mochten hebben en dat andere gebouwen niet mochten worden vergroot noch van functie veranderd. Op grond van de Algemene Leefmilieuverordening uit 1990 (hierna: ALMV), die tot op heden iedere vijf jaar is verlengd, waren deze percelen ook bestemd voor woondoeleinden.
Voorts stelt [appellant] dat hij ervan uit mocht gaan dat het plan voor zijn gronden in een woonbestemming zou voorzien. Dan zou hij ter plaatse van het achterste deel van het voormalige bedrijfsgebouw een woonruimte kunnen bouwen. Op grond van de eerder geldende regelingen was een etage met kap mogelijk, maar het plan voorziet ten onrechte niet in deze mogelijkheid. Volgens [appellant] wordt hij hierdoor onevenredig benadeeld.
Tevens betoogt [appellant] dat het plandeel is vastgesteld en goedgekeurd in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst hierbij op het feit dat het college heeft ingestemd met het principe van het vastleggen van de bestaande situatie. Voor zijn gronden had dan ook kunnen worden voorzien in een bestemming voor gemengde doeleinden. Daarnaast is aan het perceel Amsterdamsestraatweg 209c wel een woonbestemming toegekend, terwijl dat perceel ook slechts door een smalle steeg wordt ontsloten. Tevens is voor het perceel Esdoornstraat 14 wel vergunning verleend voor het realiseren van woningen op het achterterrein. Voorts heeft [appellant] nog gewezen op de bestemmingen van enkele andere binnenterreinen binnen het plangebied.
2.5. Het college stelt zich op het standpunt dat de raad heeft aangegeven dat hij bereid is mee te werken indien zich in de toekomst een gelegenheid voordoet om het binnenterrein te verbeteren. Op dit moment doet deze situatie zich volgens de raad niet voor. De gekozen lijn van de raad acht het college in deze situatie niet onredelijk. Vanuit het oogpunt van handhaving is het vastleggen van de bestaande situatie in ieder geval een eerste stap om de situatie van het binnenterrein in de toekomst te kunnen verbeteren. Tegen nieuwe ongewenste situaties kan daarmee worden opgetreden, aldus het college.
2.6. De raad brengt in zijn schriftelijke uiteenzetting naar voren dat [appellant] in zijn inspraakreactie juist heeft gevraagd om een wijziging van de op dat moment voorziene woonbestemming in een bedrijfsbestemming. Het in 2006 door [appellant] ingediende bouwplan voorzag in een uitbreiding van één van de bedrijfspanden met een bouwlaag met kap. Een verdere verdichting van het binnenterrein is volgens de raad echter ongewenst. Initiatieven voor verbetering van dit soort binnenterreinen kunnen leiden tot een herziening van het bestemmingsplan. Maar ook hierbij zal gelden dat bebouwing in principe niet hoger mag zijn dan één bouwlaag en dat woningbouw op dit soort locaties ongewenst is, aldus de raad.
2.7. De woningen die [appellant] in eigendom heeft, liggen aan de [locatie 1]. [appellant] is tevens eigenaar van een perceel op het achtergelegen binnenterrein, [locatie 2]. Het plan voorziet voor het perceel [locatie 2] in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" met de aanduidingen '(1) bedrijven cat. 1' en 'maximaal 1 bouwlaag toegestaan'.
Het bedrijfsgebouw op het perceel [locatie 2] is bereikbaar via een poort onder de woning [locatie 3]. Het gebouw is opgedeeld in diverse bedrijfsruimten waar verschillende kleine bedrijven zijn gevestigd. Het achterste gedeelte van het bedrijfsgebouw wordt gebruikt voor opslag.
2.7.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Bedrijfsdoeleinden (B)" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding B(1) bestemd voor bedrijven uit categorie 1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten en voor de in tabel 12.1 genoemde bedrijven.
Op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, sub 1 en 3, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen gebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken, waarbij de bestaande kapvorm of afdekking, zoals deze bestaat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dient te worden gehandhaafd.
2.7.2. Op pagina 5 van de plantoelichting is vermeld dat het grootste deel van de bestaande bebouwing in de huidige staat blijft behouden. Voor de plekken waar geen ontwikkelingen plaatsvinden, wordt gekozen voor een directe, gedetailleerde bestemming conform de huidige situatie.
Op pagina 35 is over binnenterreinen vermeld dat sloop en herinrichting van de binnenterreinen eigenlijk de voorkeur heeft. In de praktijk blijkt dit vaak moeilijk: het betreft bebouwing en terreinen van verschillende eigenaren met verschillende belangen en verschillende meningen over het gebruik ervan. Concrete initiatieven ontbreken en het bestemmingsplan bestemt daarom de bestaande situatie. Tijdens de vaststellingsprocedure van dit bestemmingsplan bleek echter dat er mogelijk initiatieven zijn voor in ieder geval het binnenterrein dat omsloten wordt door woningen aan de Amsterdamsestraatweg - Lelystraat - Esdoornstraat - Violenstraat. De gemeente is positief over herinrichting van dit soort binnenterreinen en is daarom in beginsel bereid om daar te zijner tijd, mits onder belanghebbenden, zoals omwonenden, voldoende draagvlak bestaat en concrete herinrichtingsplannen stedenbouwkundig inpasbaar zijn, een planherziening te overwegen. Van belang is hierbij wel op te merken, dat bebouwing niet hoger mag zijn dan 1 bouwlaag en dat de gemeente van mening is dat woningbouw op dit soort locaties ongewenst is vanwege de relatief beperkte ruimte en de relatief slechte bereikbaarheid van dit soort binnenterreinen.
2.8. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan geldende planologische regelingen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
Volgens het op dit punt onweersproken deskundigenbericht heeft op het perceel [locatie 3] geen bewoning plaatsgevonden. Gelet hierop is de voorziene bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" in overeenstemming met de uitgangspunten van het plan. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft kunnen instemmen met de toepassing van dit beleid in het voorliggende geval. Hierbij is in aanmerking genomen dat de raad uiteen heeft gezet op welke punten het door [appellant] gewenste bouwplan niet binnen de plansystematiek past en dat [appellant] in zijn inspraakreactie zelf heeft verzocht om een bedrijfsbestemming voor dit perceel dan wel op zijn minst een bestemming die gemengde doeleinden toelaat, omdat hij een woonbestemming niet haalbaar achtte.
2.8.1. Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met twee andere binnenterreinen binnen het plangebied, wordt overwogen dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat deze twee binnenterreinen de bestemming "Gemengde doeleinden 2 (GD2)" hebben, waarbij op het ene binnenterrein wonen niet is toegestaan en voor het andere binnenterrein geen bouwvlak is voorzien, waardoor hoofdgebouwen niet zijn toegestaan. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Ook de situatie op het perceel Amsterdamsestraatweg 209c verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat dit perceel weliswaar de bestemming "Woondoeleinden (W)" heeft, maar aan dit perceel geen bouwvlak is toegekend. Gelet hierop kan op dit perceel geen woning worden opgericht.
Voorts overweegt de Afdeling dat de situatie op het perceel Esdoornstraat 14 tevens verschilt van de aan de orde zijnde situatie. Het perceel heeft weliswaar ook de bestemming "Woondoeleinden (W)", maar de op dit perceel gerealiseerde woonbebouwing betreft een bestaand deel van een hoofdgebouw waarbinnen door een interne verbouwing meerdere woonruimtes zijn gerealiseerd. Ter zitting heeft de raad nog toegelicht dat de bouwvergunning voor deze verbouwing op basis van het bestemmingplan niet kon worden geweigerd omdat het bouwplan paste binnen de bestemming "Woondoeleinden (W)".
2.8.2. Over de toegestane bouwhoogte op het perceel [locatie 2] overweegt de Afdeling het volgende. Het gebouw op het perceel bestaat uit één bouwlaag met een plat dak. Ingevolge het plan is op het perceel maximaal één bouwlaag toegestaan, waarbij is bepaald dat de bestaande kapvorm of afdekking, zoals deze bestaat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dient te worden gehandhaafd. Op grond van het plan is het derhalve niet mogelijk om aan het achterste gedeelte van het gebouw een extra bouwlaag met een kapvorm toe te voegen. Gelet op de ligging van het gebouw op een binnenterrein, omsloten door woningen, is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid met de raad op het standpunt heeft kunnen stellen dat het toevoegen van een extra bouwlaag met een kapvorm op een deel van het gebouw zal leiden tot een ongewenste verdere verdichting van het binnenterrein.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep voor zover gericht tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" die betrekking hebben op de gronden aan de Amsterdamsestraatweg 227 en de gronden aan de Esdoornstraat 28 niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009