ECLI:NL:RVS:2009:BH7682

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900873/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking milieuvergunning voor bunkerstation in Zutphen

Op 20 maart 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Zutphen had op 19 december 2008 de milieuvergunning voor een bunkerstation, verleend op 26 februari 2004, ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, omdat het college stelde dat er gedurende drie jaar geen handelingen met de vergunning waren verricht. De vergunning was ter inzage gelegd op 11 december 2007.

De verzoekster, waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn, betwistte de intrekking van de vergunning. Zij voerde aan dat het besluit onvoldoende onderbouwd was en dat er in de zomermaanden van 2005 tot 2008 wel degelijk activiteiten hadden plaatsgevonden. De voorzitter van de Raad van State heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 12 maart 2009, waarbij de verzoekster werd vertegenwoordigd door ing. N. Smit, ing. M.W.M. Bongers en [vennoot A]. Het college werd vertegenwoordigd door mr. N.C. van Buitenen en ing. H. Jansen.

De voorzitter oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd dat er gedurende de drie jaar geen activiteiten hadden plaatsgevonden. De niet gedocumenteerde verklaringen van het college waren onvoldoende om de intrekking van de vergunning te rechtvaardigen. Daarom werd besloten om de intrekking van de vergunning te schorsen en het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekster. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 maart 2009.

Uitspraak

200900873/2/M2.
Datum uitspraak: 20 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B] wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Zutphen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zutphen (hierna: het college) de bij besluit van 26 februari 2004 aan [verzoekster] verleende milieuvergunning voor een bunkerstation voor het leveren van brandstoffen aan de pleziervaart op het adres [locatie] te [plaats] met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer ingetrokken. Dit besluit is op 11 december 2007 ter inzage gelegd.
[verzoekster] heeft bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2009, de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 maart 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door ing. N. Smit, ing. M.W.M. Bongers en [vennoot A], en het college, vertegenwoordigd door mr. N.C. van Buitenen en ing. H. Jansen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met het bestreden besluit is de bij besluit van 26 februari 2004 verleende vergunning ingetrokken omdat het winkelschip en de dekschuit in de periode 1 mei 2005 tot 1 augustus 2008 niet in werking zijn geweest voor de verkoop van scheepsbenodigdheden en motorbrandstoffen.
2.2. [verzoekster] voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende onderbouwd en onzorgvuldig genomen is. Zij stelt dat het bedrijf in de periode van 2005 tot 2008 in de zomermaanden in werking is geweest. Er zijn volgens haar dan ook de afgelopen drie jaar wel degelijk handelingen verricht met gebruikmaking van de vergunning.
2.2.1. Volgens het college heeft [verzoekster] niet kunnen aantonen dat de inrichting in die periode in werking is geweest en was de toegangsdeur voorzien van een bordje met de tekst 'gesloten'.
2.2.2. Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
2.3. Het ligt op de weg van het bevoegd gezag om aannemelijk te maken dat gedurende drie jaar geen activiteiten binnen de inrichting hebben plaatsgevonden. Het college heeft ter onderbouwing van het bestreden besluit geen verslagen van controlerapporten overgelegd of andere stukken waaruit kan worden vastgesteld dat de inrichting niet in werking was. [verzoekster] heeft daartegenover gesteld dat in de inrichting in de zomervakanties wel activiteiten met gebruikmaking van de vergunning zijn verricht. De niet gedocumenteerde verklaringen van het college omtrent controlebezoeken bieden onvoldoende feitelijke grondslag voor een intrekking op grond van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Het college van burgemeester en wethouders van Zutphen dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zutphen van 19 december 2008;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zutphen tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 690,15 (zegge: zeshonderdnegentig euro en vijftien cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Zutphen aan [verzoekster] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Zutphen aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2009
315.