ECLI:NL:RVS:2009:BH7687

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804186/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • E.D.A.M. Zegveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatwerkvoorschriften Activiteitenbesluit voor horeca-inrichting en geluidsnormen

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 maart 2009 uitspraak gedaan over een geschil tussen een horeca-inrichting en het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam. Het college had op 22 februari 2008, en later gewijzigd op 9 april 2008, maatwerkvoorschriften opgelegd op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze voorschriften betroffen geluidsnormen voor de inrichting van de horeca, waarbij onder andere werd bepaald dat ramen en deuren gesloten moesten blijven bij gebruik van een muziekinstallatie en dat er maximale muziekgeluidniveaus moesten worden aangehouden. De appellante, de horeca-inrichting, maakte bezwaar tegen deze maatwerkvoorschriften en stelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van geluidovertredingen. De appellante betwistte ook de bruikbaarheid van het akoestisch rapport dat door het college was ingediend, omdat dit rapport was opgesteld volgens een verouderde methodiek.

De Raad van State overwoog dat het college zich op basis van het akoestisch rapport en eerdere geluidmetingen terecht op het standpunt had gesteld dat de maatwerkvoorschriften noodzakelijk waren om geluidoverlast te voorkomen. De Raad oordeelde dat de geluidgrenswaarden die in de maatwerkvoorschriften waren opgenomen, in overeenstemming waren met de geldende wet- en regelgeving. De appellante had onvoldoende bewijs geleverd dat de maatwerkvoorschriften onterecht waren opgelegd en dat het college onvoldoende rekening had gehouden met haar bedrijfseconomische belangen. De Raad van State verklaarde het beroep van de appellante ongegrond en bevestigde de maatwerkvoorschriften van het college.

Deze uitspraak benadrukt het belang van geluidsnormen in de horeca en de verantwoordelijkheden van gemeenten bij het handhaven van milieuregels. De Raad van State bevestigde dat maatwerkvoorschriften kunnen worden opgelegd om de geluidsnormen te handhaven, mits deze goed onderbouwd zijn.

Uitspraak

200804186/1.
Datum uitspraak: 25 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2008, gewijzigd bij besluit van 9 april 2008, heeft het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam (hierna: het college) besloten om met toepassing van artikel 2.20, vijfde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften te stellen met betrekking tot de inrichting van [appellante].
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief van 4 maart 2008 bezwaar gemaakt en het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep op de administratieve rechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het college heeft ingestemd met dat verzoek en bij brief van 30 mei 2008 het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2008.
Het college heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door A.E.D. Kaagman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
In artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
2.1.1. Gelet op de bewoordingen van het besluit van 9 april 2008 moet dit besluit worden aangemerkt als een wijziging van het besluit van 22 februari 2008. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, en artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moet het beroep in zoverre mede worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 9 april 2008, aangezien dit besluit niet aan het beroep tegemoet komt.
2.2. Bij besluit van 22 februari 2008, zoals gewijzigd bij besluit van 9 april 2008, zijn twee maatwerkvoorschriften gesteld met betrekking tot de horeca-inrichting van [appellante], gelegen aan het [locatie] te [plaats]. In maatwerkvoorschrift 1 is - voor zover hier van belang - bepaald dat bij gebruik van een muziekinstallatie ramen en deuren gesloten dienen te zijn. De deuren mogen slechts dan worden geopend voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen. In maatwerkvoorschrift 2 is - voor zover hier van belang - bepaald dat binnen de inrichting maximaal de volgende muziekgeluidniveaus zijn toegestaan: 80, 75 en 70 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Ter waarborging van genoemde geluidniveaus is bepaald dat binnen de inrichting geen muziek, zang en dergelijke ten gehore mag worden gebracht anders dan met behulp van begrensde geluidapparatuur die is afgesteld op het housemuziekspectrum.
2.3. [appellante] voert aan dat de noodzaak tot het opleggen van maatwerkvoorschriften geenszins vaststaat aangezien het college niet met objectieve metingen heeft vastgesteld dat door haar structureel geluidovertredingen zijn begaan. Volgens [appellante] is het akoestisch rapport van AV-Consulting van 11 juni 2007 (hierna: het akoestisch rapport), dat het college bij het opleggen van de maatwerkvoorschriften als uitgangspunt heeft genomen, niet bruikbaar in het kader van het met ingang van 1 januari 2008 in werking getreden Activiteitenbesluit omdat het nog is opgesteld aan de hand van de methodiek die gold onder het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer, namelijk de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1981 (hierna: de Handleiding 1981). [appellante] voert voorts aan dat het college geen rekening heeft gehouden met achtergrondgeluid. Het gebod om ramen en deuren gesloten te houden is volgens [appellante] niet noodzakelijk voor de dagperiode wanneer de inrichting in gebruik is als cafetaria en er alleen achtergrondmuziek wordt gedraaid. In dit verband voert [appellante] aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar bedrijfseconomische belangen. Volgens [appellante] is het college bij het opleggen van de maatwerkvoorschriften ten onrechte uitgegaan van het Standaard Housemuziekspectrum omdat housefeesten niet behoren tot de representatieve bedrijfssituatie en voor cafés het Standaard Popmuziekspectrum gebruikelijk is.
2.3.1. Volgens het college zijn de maatwerkvoorschriften noodzakelijk om geluidoverlast veroorzaakt door de inrichting te voorkomen. Uit het akoestisch rapport is gebleken dat om aan de geluidgrenswaarden uit artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit te kunnen voldoen de grenswaarden die zijn gesteld in maatwerkvoorschrift 2 niet mogen worden overschreden, aldus het college.
2.3.2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder langtijdgemiddeld beoordelingniveau: (LAr, LT) het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai;
Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit geldt voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat het niveau op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer mag bedragen dan:
50 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur;
40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur.
Ingevolge artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.
2.3.3. De Afdeling overweegt dat onder "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit in dit geval moet worden verstaan de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handleiding 1999), en dat zowel het Activiteitenbesluit als de Handleiding 1999 het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) als standaard geluidnorm tot uitgangspunt nemen. Blijkens het akoestisch rapport zijn ten behoeve van het onderzoek op 6 juni 2007 ook geluidmetingen verricht conform de eisen uit de Handleiding 1999, en niet enkel conform de Handleiding 1981. Gelet op het vorengaande heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de uitgangspunten in het akoestisch rapport gebruikt konden worden bij de toepassing van het Activiteitenbesluit.
In het besluit van 9 april 2008 geeft het college aan dat uit eerdere metingen blijkt dat het geluidniveau ter plaatse tijdens de nachtperiode gemiddeld 41 dB(A) is en het achtergrondgeluidniveau van de provinciale weg en het industriegebied volledig wegvalt ten opzichte van de bij [appellante] gemeten geluidniveaus. Het college heeft zich op grond daarvan op het standpunt kunnen stellen dat het achtergrondgeluidniveau geen belemmering vormt voor het uitvoeren van controlemetingen bij [appellante] overeenkomstig de daarvoor geldende normen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college in de periode juli 2005 tot en met januari 2007 vier geluidmetingen heeft uitgevoerd in de nachtperiode. Tijdens deze metingen werd een representatieve bedrijfssituatie geconstateerd waarbij binnen de inrichting regelmatig housemuziek ten gehore werd gebracht. Uit de hiervan opgemaakte meetverslagen blijkt dat de verrichte metingen overschrijdingen van de geluidgrenswaarde laten zien van 14 tot 35 dB(A). Gelet hierop heeft het college terecht geconcludeerd dat de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarde voor de nacht werd overschreden.
Vervolgens zijn in opdracht van het college metingen uitgevoerd om het maximaal toegestane geluidniveau binnen de inrichting te bepalen en is voornoemd akoestisch rapport opgesteld. Hieruit blijkt dat indien binnen de inrichting housemuziek ten gehore wordt gebracht en het geluidniveau hoger is dan 80, 75 en 70 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode, de geluidgrenswaarden worden overschreden. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de begrensde geluidapparatuur dient te worden afgesteld op 80, 75 en 70 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Aangezien overdag een geluidniveau van 80 dB(A) is toegestaan is het niet onredelijk dat ook gedurende de dagperiode het maatwerkvoorschrift is gesteld dat bij gebruik van een muziekinstallatie ramen en deuren gesloten dienen te zijn.
Voor het oordeel dat het college door het stellen van de maatwerkschriften onvoldoende rekening heeft gehouden met de bedrijfseconomische belangen van [appellante] bestaat geen grondslag. Het gesloten houden van ramen en deuren, eventueel gecompenseerd door het aanbrengen van een systeem van airconditioning, alsmede het aanbrengen van een geluidbegrenzer, zijn niet onevenredig te noemen in verhouding tot het belang van de bescherming van het milieu.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Zegveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009
43-576.