ECLI:NL:RVS:2009:BH7689

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805507/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • E.D.A.M. Zegveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Heerlen inzake ernstige bodemverontreiniging

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen, dat op 27 mei 2008 is genomen naar aanleiding van een melding van een vergunninghouder. Het college heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstige verontreiniging van de bodem op een locatie aan de Auvermoerstraat te Hoensbroek, maar dat spoedige sanering niet noodzakelijk is. Dit besluit is op 12 juni 2008 ter inzage gelegd. De appellant heeft op 15 juli 2008 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld op 13 augustus 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer op 20 februari 2009.

De appellant betoogt dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat spoedige sanering niet noodzakelijk is. Hij stelt dat de door de vergunninghouder getroffen maatregelen hebben geleid tot een toename van de verontreiniging. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het college zich heeft gebaseerd op de Circulaire bodemsanering 2006 en de Sanscrit-methode. Uit een nader onderzoek van Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV blijkt dat de locatie niet met spoed gesaneerd hoeft te worden. De appellant heeft deze conclusie niet weersproken.

De Afdeling concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen stellen dat spoedige sanering niet noodzakelijk is. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 25 maart 2009.

Uitspraak

200805507/1.
Datum uitspraak: 25 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) naar aanleiding van een melding van [vergunninghouder] vastgesteld dat er met betrekking tot de [locatie] en een deel van de openbare ruimte aan de Auvermoerstraat te Hoensbroek, kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie V, nummer 1243, sectie V, nummer 1244 en sectie V, nummer 1836 (allen gedeeltelijk) sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, waarvan spoedige sanering niet noodzakelijk is. Dit besluit is op 12 juni 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H.H.M.F. Notermans en mr. L.G.H.M. Zweipfenning, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] voert aan, zo begrijpt de Afdeling het beroep, dat het college ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat spoedige sanering niet noodzakelijk is, omdat, zo betoogt [appellant], de door [vergunninghouder] getroffen preventieve maatregelen impliceren dat de hoeveelheid verontreinigd bodemvolume en verontreinigd grondwater toeneemt. Het college dient te bewijzen dat de verontreiniging sinds april 1995 niet meer is toegenomen, aldus [appellant].
2.1.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming stellen gedeputeerde staten in een beschikking als bedoeld in artikel 29, eerste lid, waarbij zij vaststellen dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, tevens vast of het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leiden tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 88, eerste lid, onder a, van de Wet bodembescherming worden de gemeenten Amsterdam, 's-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht gelijkgesteld met een provincie voor de toepassing van, voor zover hier van belang, de artikelen 27 tot en met 34, 37 en 39.
Het achtste lid bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur het eerste lid van overeenkomstige toepassing kan worden verklaard op andere gemeenten dan die, genoemd in het eerste lid.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming, dat een algemene maatregel van bestuur is in evenbedoelde zin, is artikel 88, eerste lid, van de Wet bodembescherming van overeenkomstige toepassing op onder meer de gemeente Heerlen.
2.1.2. Tussen partijen is niet in geschil dat zich ter plaatse een geval van ernstige bodemverontreiniging voordoet. Bij de vaststelling of zich een geval van noodzaak tot spoedige sanering voordoet heeft het college de Circulaire bodemsanering 2006 van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot uitgangspunt genomen. Deze circulaire hanteert de zogenaamde Sanscrit-methode. In het nader onderzoek van Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV van 9 augustus 2007 wordt geconcludeerd dat uit de op grond van de Sanscrit-methode uitgevoerde bepaling is gebleken dat de locatie niet met spoed gesaneerd hoeft te worden. [appellant] heeft deze conclusie niet weersproken.
Gebleken is dat de door [appellant] bedoelde maatregelen het in april 1995 inwendig reinigen op grond van het Besluit Opslag Ondergrondse Tanks van een dieseltank betreft, alsmede het verwijderen van afleverpompen. Deze maatregelen hadden ten doel om de bron van de verontreiniging weg te nemen. Tussen 1995 en 1998 zijn ter plaatse diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Omdat deze verouderd waren en niet bruikbaar voor het bepalen van de spoedeisendheid van een eventuele bodemsanering is in januari en februari 2006 een herhalingsonderzoek verricht door ENVICON solutions. Een van de conclusies van het daarvan opgemaakte rapport van 9 maart 2006 is dat de aangetoonde concentraties aan minerale olie vergelijkbaar en in lichte mate afgenomen zijn ten opzichte van de in 1996/1997 gemeten concentraties. [appellant] heeft deze conclusie niet weersproken.
Gelet op het voorgaande, en de stukken die aan de besluitvorming ten grondslag liggen, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat 'spoedige sanering' in de zin van artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming niet noodzakelijk is.
2.2. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het letterlijk herhalen van de over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijzen. In het bestreden besluit heeft het college zijn gemotiveerde reactie op de zienswijzen gegeven. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Zegveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009
43-576.