ECLI:NL:RVS:2009:BH7690

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805703/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • E.D.A.M. Zegveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor wijziging leerlooierij door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre op 14 januari 2008 besloten om de aanvraag van [appellante] voor een vergunning op basis van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het veranderen van een leerlooierij niet in behandeling te nemen. Dit besluit werd gevolgd door een ongegrondverklaring van het bezwaar door het college op 2 juni 2008. [appellante] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoert dat zij niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen, in strijd met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 februari 2009 behandeld. Tijdens de zitting is het college vertegenwoordigd door R.A.M. Reinders. De Afdeling overweegt dat de hoorplicht van artikel 4:8 niet van toepassing is op [appellante] als aanvrager van de beschikking. Daarnaast wordt gesteld dat het college in een ander geval niet onterecht heeft gehandeld door de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat [appellante] onvoldoende gegevens heeft aangeleverd om de aanvraag te kunnen beoordelen. De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 25 maart 2009.

Uitspraak

200805703/1.
Datum uitspraak: 25 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre,
verweerster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre (hierna: het college) besloten om de aanvraag van [appellante] om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het veranderen van een leerlooierij aan de [locatie] te [plaats] niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 2 juni 2008, verzonden 12 juni 2008, heeft het college het door [appellante]hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 11 augustus 2008 en 9 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door R.A.M. Reinders, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] voert aan dat zij in strijd met artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen. Dit klemt volgens [appellante] te meer nu het college in een vergelijkbare zaak die mogelijkheid wel heeft geboden.
2.1.1. Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, stelt het bestuursorgaan, voordat hij een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.
2.1.2. Artikel 4:8, eerste lid, van de Awb regelt derhalve een hoorplicht voor belanghebbenden die niet de aanvrager van een beschikking zijn. Aangezien [appellante] in deze procedure de hoedanigheid van aanvrager van een beschikking heeft, is het bepaalde in artikel 4:8, eerste lid, van de Awb niet op haar van toepassing. Dat het college in een ander, niet zonder meer vergelijkbaar, geval ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:8, eerste lid, van de Awb kan er niet toe leiden dat het college met een beroep op het gelijkheidsbeginsel gehouden zou zijn op onjuiste wijze toepassing te geven aan voornoemd artikel.
Voor zover [appellante] bedoeld mocht hebben dat in strijd met artikel 4:7, eerste lid, van de Awb is gehandeld, overweegt de Afdeling dat - daargelaten of die bepaling hier van toepassing is - uit de stukken blijkt dat [appellante] bij brief van 6 januari 2008 op de hoogte is gesteld van het voornemen van het college om de aanvraag niet in behandeling te nemen, waarbij [appellante] tevens in de gelegenheid is gesteld daarover haar zienswijze kenbaar te maken. Het beroep faalt in zoverre.
2.2. [appellante] voert, kort weergegeven, aan dat de aanvraag voldoende informatie bevat en dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen deze niet te behandelen. Dat het college van mening is dat de wijze waarop de geuremissie in het geurrapport berekend is onjuist is, vormt volgens haar onvoldoende reden om de aanvraag buiten behandeling te laten. Volgens [appellante] heeft het college de aanvraag daadwerkelijk in behandeling genomen nu het komt tot een materiële vraagstelling en benadering. Zij voert aan dat het "Geuronderzoek [appellante] 2007" van PRA Odournet BV van 3 juli 2007 (hierna: het geurrapport), dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag, voldoet aan alle voorwaarden en voldoende gegevens bevat voor een inhoudelijke beslissing op de aanvraag.
2.2.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 5.6 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer bepaalt dat, voor zover die gegevens nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag, de aanvrager op verzoek van het bevoegd gezag bij de aanvraag nadere gegevens verstrekt.
2.2.2. In bezwaar heeft het college de weigering om de aanvraag in behandeling te nemen gehandhaafd, omdat [appellante], hoewel haar herhaaldelijk verzocht is deze aan te vullen, onvoldoende gegevens heeft geproduceerd om de aanvraag te kunnen beoordelen en een beschikking daarop te kunnen voorbereiden. Zo heeft het college onder meer aangevoerd dat in het geurrapport, dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag, de coördinaten van het emissiepunt van de HPT-afdeling zijn gewijzigd ten opzichte van de coördinaten waarvan in de vergunde situatie is uitgegaan, en dat voor de beoordeling van de aanvraag een tekening van de inrichting op het raster van Rijksdriehoekscoördinaten dient te worden bijgevoegd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de verzochte aanvullende gegevens om te komen tot een volledige aanvraag door [appellante] niet zijn aangeleverd. De Afdeling stelt vast dat de schriftelijke reactie van [appellante] van 27 november 2007 geen aangepast geurrapport met voornoemde tekening bevat, zoals verzocht door het college, en daarmee ontoereikend is. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat het college het aangepaste geurrapport met voornoemde tekening ten onrechte van belang heeft geacht voor de beoordeling van de aanvraag. Onder die omstandigheid bestaat geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 van de Awb, zoals het heeft gedaan.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Zegveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009
43-576.