200801899/1.
Datum uitspraak: 25 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/3646 en 08/371 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 26 maart 2008 in het geding tussen:
de raad van de gemeente De Ronde Venen.
Bij besluit van 1 november 2007 heeft de raad van de gemeente De Ronde Venen (hierna: de gemeenteraad) aan de gemeente De Ronde Venen vrijstelling verleend voor het bouwrijp maken van een perceel, plaatselijk bekend als perceel Westerheul IV nabij de Mijdrechtse Dwarsweg en Voorbancken te Vinkeveen (hierna: het terrein).
Bij uitspraak van 26 maart 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2008, hoger beroep ingesteld.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. R.F. van der Helm, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college van gedeputeerde staten), vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers, ambtenaar in dienst van de provincie, als belanghebbende gehoord.
Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de gemeenteraad in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op een door [appellanten] ingebracht rapport. Bij brief van 5 november 2008 heeft de gemeenteraad een schriftelijke reactie ingediend. Bij brieven van 19 november 2008 en 4 december 2008 hebben het college van gedeputeerde staten onderscheidenlijk [appellanten] hierop een reactie ingediend. Bij brief van 18 december 2008 heeft de gemeenteraad nadere stukken ingediend. Bij brief van 19 december 2008 hebben [appellanten] een nadere reactie ingediend.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting hervat op 3 maart 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. R.F. van der Helm, ambtenaar in dienst van de gemeente, ing. R. Muntjewerff, werkzaam bij Grontmij Nederland B.V., en ir. A.J.J. Vergroesen, werkzaam bij Deltares, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers, ambtenaar in dienst van de provincie, als belanghebbende gehoord.
2.1. Het bouwrijp maken ziet op het dempen van bestaande watergangen en het graven van twee nieuwe watergangen nabij het gasdrukregel- en meetstation en Spoorhoek, het ophogen van het terrein met zand (2,15 à 2,20 m), het aanbrengen van riolering, kabels en leidingen, het aanbrengen van bouwwegen en het egaliseren van het terrein ten behoeve van bouwactiviteiten voor woningbouw.
Het terrein is gelegen ten westen van de kern van de gemeente Vinkeveen, tussen de huidige bebouwingsgrens van Westerheul III en het bedrijventerrein Voorbancken. [appellanten] wonen in dan wel exploiteren een bedrijf op het bedrijventerrein Voorbancken te Vinkeveen.
2.2. Vast staat dat voor het bouwrijp maken van het terrein geen bouwvergunning vereist is, zodat artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet toepassing mist en [appellanten] tegen de vrijstelling afzonderlijke rechtsmiddelen hebben kunnen aanwenden.
2.3. Voorts staat vast dat het bouwrijp maken van het terrein in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Buitengebied", "Landelijk Gebied 1972" en "Spoorhoek" op grond waarvan op het terrein respectievelijk de bestemmingen "agrarisch gebied", "openbare nutsdoeleinden", "woonwagenterrein" en "groenvoorzieningen" rusten. Teneinde het bouwrijp maken van het terrein mogelijk te maken heeft de gemeenteraad met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.4. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.5. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hun betogen over de in het ontwerpbestemmingsplan "Westerheul IV" gehanteerde bouwafstand, de afstand tussen de daarin voorziene woningen tot het gasdrukregel- en meetstation en de gevolgen van de gestelde verkeerstoename als gevolg van de daarin voorziene woningen, geen rol kunnen spelen bij de toetsing van de vrijstelling voor het bouwrijp maken van het terrein. Daartoe voeren zij aan dat het op 1 november 2007 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan "Westerheul IV" mede dient als ruimtelijke onderbouwing en dat dit bestemmingsplan nog niet is goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2005 in zaak nr.
200501043/1betogen zij dat vernietiging van een besluit strekkende tot goedkeuring van het bestemmingsplan tot gevolg heeft dat het vrijstellingsbesluit waaraan een aan dat plan ontleende ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt, evenmin in stand kan blijven.
2.5.1. De vrijstelling is slechts gevraagd en verleend voor het bouwrijp maken van het terrein en ziet niet ook op verdergaande (bouw-)activiteiten in het kader van het realiseren van woningbouw op het terrein, zodat ter toetsing slechts voorligt of het bouwrijp maken van het terrein is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit neemt evenwel niet weg dat het bouwrijp maken van het terrein niet geheel los kan worden gezien van de beoogde ontwikkeling van woningbouw op het terrein, zodat in dat kader beoordeeld dient te worden of op voorhand buiten twijfel is dat woningbouw op het terrein niet in enigerlei vorm kan worden verwezenlijkt.
Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, bestaat geen grond voor dat oordeel, nu het realiseren van woningbouw op het terrein past binnen het Streekplan Utrecht 2005-2015 en het op 1 november 2007 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan "Westerheul IV". De omstandigheid dat dit bestemmingsplan nog ter goedkeuring voorlag bij het college van gedeputeerde staten leidt, anders dan [appellanten] betogen, niet tot een ander oordeel. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2005 in zaak nr.
200501043/1kan hen niet baten, nu het in die uitspraak ging om een vrijstelling voor het bouwen van woningen die gebaseerd was op een ruimtelijke onderbouwing ontleend aan een bestemmingsplan waarvan de goedkeuring ten tijde van de uitspraak reeds was vernietigd en de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb goedkeuring aan dat plan had onthouden.
2.6. [appellanten] betogen voorts dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder verwijzing naar het rapport "Water en Bodemdaling in Groot-Mijdrecht" van de Onderzoekscommissie Water en Bodemdaling Groot-Mijdrecht Noord (hierna: de commissie Remkes) van december 2007 voeren zij aan dat onzorgvuldig onderzoek is verricht naar de mogelijke wateroverlast ten gevolge van het bouwrijp maken van het terrein.
2.6.1. In opdracht van het college van gedeputeerde staten heeft de commissie Remkes onderzocht of en in hoeverre de studies en modellen die worden gehanteerd om de waterstaatkundige effecten van planologische en waterhuishoudkundige ingrepen in Groot-Mijdrecht door te rekenen, in het bijzonder het daartoe gebruikte geohydrologische model, een voldoende volledige en betrouwbare grondslag bieden. In het voorwoord van haar rapport van december 2007 heeft de commissie Remkes erop gewezen dat haar opdracht focust op Groot-Mijdrecht Noord, terwijl in technisch-wetenschappelijke zin geen onderscheid valt te onderkennen tussen het noordelijke en het zuidelijke deel van deze droogmakerij.
In het rapport is de commissie Remkes uitvoerig ingegaan op het gebruikte grondwatermodel, waarmede de gevolgen van de zes in beschouwing genomen strategieën voor Groot-Mijdrecht en de omgeving zijn doorberekend. Bij de ontwikkeling van dat model is aan de hand van gemeten grondwaterstanden een grove indicatie gekregen waar de wellen zich bevinden. Omdat het aantal grondwaterbuizen beperkt was en onderzoekers niet beschikten over een kaart die de locatie van de wellen aangaf, is proberenderwijs het gebied van de wellen nader bepaald. Aldus zijn de wellen als lineaire elementen met bodemweerstand van één dag ingevoerd. De commissie Remkes voert daartegen aan dat wellen een niet-lineair karakter hebben en dat de situering van de wellen en het verloop van de grondwaterstromen aldus onvoldoende kan worden voorspeld. Voorts wijst de commissie Remkes op de grote hoeveelheid brak water in de polder en merkt ze op dat de dichtheidsverschillen tussen zoet en zout water niet zijn opgenomen in het model. De commissie Remkes heeft met het oog op het belang van het grondwatermodel gevraagd naar de kalibratie en validatie van dit model alsook naar de kwaliteitsborging door onafhankelijke deskundigen. Van de kalibratie en validatie was geen rapportage beschikbaar. De kwaliteitsborging door onafhankelijke deskundigen heeft nog niet plaatsgevonden, aldus de commissie Remkes. Alles afwegend komt de commissie Remkes tot de slotsom dat de implementatie van strategieën die niet sterk afwijken van de huidige situatie redelijk met het huidige grondwatermodel kunnen worden berekend. Bij implementatie van strategieën die sterk afwijken van de huidige situatie, zoals de strategie Plas, zijn meer gedetailleerde analyses van de grondwaterstroming in het gebied nodig. De commissie Remkes acht het derhalve niet raadzaam door de te gaan in deze richting zonder een betere grondwatermodellering. Daarvoor is (zijn) model(len) nodig die nauwer aansluiten bij de werkelijkheid. Die werkelijkheid houdt ook in lokalisering van de wellen en bestudering van het gedrag van de (zand)meevoerende wellen. Verder moet rekening worden gehouden met de dichtheidsverschillen tussen zoet en brak grondwater.
2.6.2. Aan het besluit van 1 november 2007 heeft het college de onderzoeksrapporten van Grontmij Nederland B.V. van 13 mei 2005 en 30 november 2006 ten grondslag gelegd. In deze onderzoeken is in essentie gebruik gemaakt van hetzelfde grondwatermodel als waarop de commissie Remkes kritiek heeft geuit.
2.6.3. In reactie op het door [appellanten] overgelegde rapport van de commissie Remkes heeft de gemeenteraad het rapport "Groot-Mijdrecht: beschrijving Triwaco-ModflowSWI model" van Royal Haskoning, Deltares en Acacia Water van september 2008, het rapport "Aanvullend veldonderzoek Groot-Mijdrecht Noord" van Acacia Water en de Vrije Universiteit van september 2008 en het rapport "Grondwateronderzoek Marickenland, Eindrapportage Grondwatermodellering" van Deltares van september 2008 overgelegd. Deze rapporten zijn in opdracht van de provincie Utrecht opgesteld. Het eerste rapport bevat een beschrijving van het naar aanleiding van de bevindingen van de commissie Remkes aangepaste grondwatermodel. Daarin is voorzien in een wellenregel, zijnde een berekeningswijze ten behoeve van het voorspellen van het ontstaan van wellen, is de berekening van het verloop van grondwaterstromen verbeterd en is rekening gehouden met de variabele dichtheid van het water. Het tweede rapport bevat de resultaten van het naar aanleiding van de bevindingen van de commissie Remkes uitgevoerde aanvullend veldonderzoek in Groot-Mijdrecht Noord. Met het aangepaste grondwatermodel is opnieuw onderzoek verricht naar de effecten in Groot-Mijdrecht Zuid (Marickenland). In het derde rapport zijn de resultaten van dit onderzoek neergelegd en daaruit volgt dat de resultaten van het nieuwe model dusdanig lijken op die van het oude model dat er geen reden is om de gemaakte keuze tussen beide varianten te wijzigen.
2.6.4. De Afdeling is van oordeel dat met de rapporten van 2008 en de daarop gegeven toelichting ter zitting door ir. A.J.J. Vergroesen, auteur en medeauteur van deze rapporten, de gemeenteraad voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de voorgenomen werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken van Westerheul IV geen geohydrologische effecten zal hebben die in relevante mate afwijken van de effecten die zijn berekend aan de hand van het in de rapporten van Grontmij Nederland B.V. van 13 mei 2005 en 30 november 2006 gebruikte grondwatermodel en dat de daarbij aanbevolen voorzieningen adequaat zullen zijn. De voorzieningenrechter heeft dan ook, zij het op andere gronden, met juistheid overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college aan het besluit van 1 november 2007 niet de rapporten van Grontmij Nederland B.V. van 13 mei 2005 en 30 november 2006 ten grondslag heeft mogen leggen.
2.7. Het betoog van [appellanten] dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat er een aantal andere locaties voor woningbouw bestaat die de voorkeur verdienen boven het terrein, faalt ten slotte ook.
De gemeenteraad dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan een project, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
Nu de door [appellanten] aangewezen alternatieve locaties buiten de in het Streekplan Utrecht 2005-2015 aangegeven rode contour liggen en de gemeenteraad gemotiveerd heeft waarom het in dit geval niet gewenst is om van deze contour af te wijken, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat zich in dit geval niet voordoet de situatie dat op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van één van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Graaff-Haasnoot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009