ECLI:NL:RVS:2009:BH7699

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804320/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • W. Konijnenbelt
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bouwvergunning voor vernieuwen winkelpand in Gouda

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Gouda. De aanvraag betrof de verlening van een bouwvergunning voor de eerste fase van de verbouwing van een winkelpand op een perceel in Gouda. Het college heeft de aanvraag op 30 november 2006 afgewezen, waarna appellanten bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 21 maart 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing op 19 mei 2008, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 5 februari 2009 behandeld. Tijdens deze zitting waren de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. P.H. Revermann, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat en K. Petradakis. De Raad overwoog dat het bouwplan in strijd was met de Bouwverordening 2003 van de gemeente Gouda, die het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn verbiedt. Het college had bovendien aannemelijk gemaakt dat de realisatie van het bouwplan zou leiden tot een toename van de verkeersdruk in de omgeving, wat in strijd was met het gevoerde beleid.

De Raad van State oordeelde dat het college niet onterecht had geweigerd om ontheffing te verlenen op basis van de Bouwverordening. De appellanten konden niet aantonen dat het college misbruik had gemaakt van zijn bevoegdheid of dat de belangen niet goed waren afgewogen. Ook het betoog van appellanten dat het welstandsadvies onterecht was toegepast, werd verworpen. De Raad bevestigde dat het college het negatieve welstandsadvies aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen, omdat appellanten geen tegenbewijs hadden geleverd.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200804320/1.
Datum uitspraak: 25 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 mei 2008 in zaak nr. 07/2710 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Gouda.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gouda (hierna: het college) een aanvraag van appellanten om verlening van bouwvergunning eerste fase voor het vernieuwen van een winkelpand op het perceel [locatie] te Gouda (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 21 maart 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2008, verzonden op 21 mei 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. P.H. Revermann, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat en K. Petradakis, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het verbouwen van een bouwwerk dat in gebruik is als winkel. De verbouwing betreft gevel-, dak-, vloer- en constructieaanpassingen en een indelingswijziging.
Voor het perceel, waarop het bouwwerk is gelegen, geldt geen bestemmingsplan. Het bouwwerk ligt achter de achtergevelrooilijn.
2.2. Ingevolge artikel 2.5.12 van de Bouwverordening 2003 van de gemeente Gouda (hierna: de Bouwverordening) is het verboden bouwvergunningplichtige bouwwerken te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Ingevolge artikel 2.5.14, aanhef en onder e, kunnen burgemeester en wethouders van dit verbod ontheffing verlenen, mits de bereikbaarheid van het gebouw, als bedoeld in artikel 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd.
2.3. Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank hen ten onrechte niet is gevolgd, waar zij hebben aangevoerd, dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren om krachtens artikel 2.5.14, aanhef en onder e, van de Bouwverordening ontheffing te verlenen, slaagt niet.
Het college heeft ter zitting en aan de hand van overgelegde berekeningen aannemelijk gemaakt dat realisering van het bouwplan tot toename van de verkeersdruk in de omgeving van het perceel zal leiden. Dit is in strijd met het gevoerde beleid, verwoord in de nota "Parkeerbeleidsplan gemeente Gouda 2005-2015". Dat realisering van het bouwplan - naar [appellanten] stellen - niet tot een verslechtering van de bereikbaarheid van het bouwwerk zal leiden, doet hier niet aan af, nu het college ook de gevolgen voor de verkeersdrukte in aanmerking mocht nemen en die realisering in verband daarmee ongewenst achtte.
Het betoog van [appellanten] dat het college wel medewerking heeft verleend aan andere projecten die een toename van de verkeersdruk in de omgeving van het perceel tot gevolg zullen hebben, mist feitelijke grondslag. Ter zitting is zijdens het college onweersproken gesteld dat ten aanzien van deze projecten geen definitieve besluiten zijn genomen.
2.4. Anders dan [appellanten] hebben betoogd, is niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot het oordeel leiden dat het college misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om geen bouwvergunning te verlenen, dan wel de betrokken belangen ondeugdelijk heeft afgewogen, zodat het in dit verband door hen gedane beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden reeds om die reden faalt.
2.5. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat het college terecht bouwvergunning heeft geweigerd, omdat het bouwplan niet aan redelijke eisen van welstand voldoet, heeft miskend dat bij het negatieve welstandsadvies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: de welstandscommissie) van 19 oktober 2006 is uitgegaan van het geheel vernieuwen of veranderen van het bouwwerk, terwijl slechts een gedeeltelijke vernieuwing van het winkelpand is voorzien, zodat ten onrechte de welstandscriteria voor nieuwbouw zijn toegepast.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 maart 2006 in zaak nr.
200506325/1), mag een college van burgemeester en wethouders aan het welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van zodanig advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derdebelanghebbende een andersluidend bericht overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het desbetreffende college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
Uit het uitgebrachte welstandsadvies blijkt dat het bouwplan is getoetst aan de algemene criteria in de welstandsnota van de gemeente Gouda van 28 juni 2004. Daarin wordt voor de welstandstoetsing geen onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw en bestaande bouw. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de welstandscommissie onjuiste criteria heeft toegepast. Nu [appellanten] geen bericht hebben overgelegd van een deskundige, mocht het college het negatieve welstandsadvies aan het besluit van 21 maart 2007 ten grondslag leggen, als het heeft gedaan.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009
163-552.