200900081/2/H1.
Datum uitspraak: 23 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers A, B en C], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 november 2008 in zaak nr. 07/8014 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.
Bij besluit van 23 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ter Aar, thans het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop (hierna: het college), aan [vergunninghoudster] onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het oprichten van 25 koopappartementen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 september 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2008, verzonden op 27 november 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [verzoekers A, B en C] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers A, B en C] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 3 februari 2009.
Voorts hebben [verzoekers A en B] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 maart 2009, waar [verzoekers A en B] in persoon, bijgestaan door mr. G.M.C. Marmelstein, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door drs. M.W. Hijman en H.D.N. Prevoo, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door haar [bestuurder] en R. Goedhart, gehoord.
2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt in dit geval temeer, nu de rechter in eerste aanleg het desbetreffende besluit in stand heeft gelaten. Daarbij geldt dat de houder op eigen risico van een verleende bouwvergunning gebruik maakt, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
2.2. [verzoekers A en B] verzoeken om schorsing van de besluiten van 23 november 2006 en 14 september 2007 en stopzetting van de in uitvoering zijnde bouwwerkzaamheden.
2.3. In hetgeen zij naar voren hebben gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de uitspraak van 26 november 2008 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat geen vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan mochten worden verleend.
In de enkele omstandigheid dat, naar [verzoekers A en B] stellen, het voorontwerpbestemmingsplan "Rijkelijkhuizen", dat als ruimtelijke onderbouwing voor de verleende vrijstelling dient, niet in procedure zal worden gebracht, heeft de rechtbank naar voorlopig oordeel terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat die onderbouwing de vrijstelling niet kan dragen.
Het betoog dat realisering van het bouwplan in strijd is met de Flora- en faunawet en het college ten onrechte geen extra onderzoek heeft laten doen naar de gevolgen van het bouwplan voor de vleermuizen op het perceel, kan naar voorlopig oordeel evenmin leiden tot het ermee beoogde doel. Gelet op het door Zoon buro voor ecologie uitgevoerde landschapsecologisch onderzoek van maart 2004, dat aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd, en het door Grontmij uitgevoerde onderzoek naar vleermuizen op de locatie Langeraar, bestaat geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de toepasselijke bepalingen van de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan en daarmee aan het verlenen van vrijstelling in de weg stonden. Voorts heeft de rechtbank naar voorlopig oordeel in het betoog van [verzoekers A en B] dat realisering van het bouwplan in strijd is de Habitatrichtlijn vanwege externe werking op het als speciale beschermingszone aangemelde gebied "Nieuwkoopse plassen en de Haeck" (hierna: de SBZ) terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college onvoldoende onderzoek heeft laten doen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, nu de Flora- en faunawet niet aan realisering van het bouwplan op het perceel in de weg staat, het college naar voorlopig oordeel zonder nader onderzoek heeft mogen aannemen dat daarvan evenmin nadelige gevolgen zijn te verwachten in de SBZ, nu dit gebied op een afstand van tenminste 7 km van het perceel is gelegen.
Ten slotte wordt in het door [verzoekers A en B] gestelde geen grond gevonden op voorhand aan te nemen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de schaduwwerking van het bouwplan op de omliggende gebouwen ten onrechte aanvaardbaar heeft geacht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college ter zitting onweersproken heeft gesteld dat volgens het adviesburo Nieman, ook ingeval wordt uitgegaan van de door [verzoekers A en B] voorgestane hoogten van het bouwplan, voldaan blijft worden aan de in het rapport vermelde zogenoemde lichte TNO-norm.
2.4. Gelet op het vorenstaande, bestaat aanleiding om het verzoek af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2009