200803465/1/M2.
Datum uitspraak: 1 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging tot behoud van landelijk Oele en de stichting Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu, beide gevestigd te Hengelo (Overijssel),
appellanten,
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerder.
Bij besluit van 1 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een natuurgericht veehouderijbedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 2 april 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben de vereniging Vereniging tot behoud van landelijk Oele en de stichting Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu (hierna: de Vereniging tot behoud van landelijk Oele en de Stichting ROM) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2008, beroep ingesteld. De Vereniging tot behoud van landelijk Oele en de Stichting ROM hebben hun beroep aangevuld bij brief van 10 juni 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2009, waar de Vereniging tot behoud van landelijk Oele en de Stichting ROM, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp (hierna: Middelkamp), bijgestaan door H. van Walré de Bordes en H.J. Markslag, en het college, vertegenwoordigd door P. Drent en ing. F. Schothuis, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.1.1. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstellingen en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 december 2008 in zaak nr.
200706330/1) is het statutaire doel van de Stichting ROM zo veelomvattend dat het onvoldoende onderscheidend is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat het belang van deze stichting rechtstreeks is betrokken bij het in die uitspraak bestreden besluit. Voorts heeft de Afdeling in die uitspraak overwogen dat is gebleken dat de Stichting ROM geen feitelijke werkzaamheden verricht in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht waaruit blijkt dat haar belang rechtstreeks bij het in die uitspraak bestreden besluit is betrokken. Ten slotte heeft de Afdeling in die uitspraak in aanmerking genomen dat de Stichting ROM door het optreden in rechte geen bundeling van rechtstreeks bij het in die uitspraak bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand brengt waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn.
2.1.2. Gelet op het onderwerp van het bestreden besluit is er naar het oordeel van de Afdeling geen relevant verschil met het in genoemde uitspraak bestreden besluit. Derhalve is niet gebleken dat de Stichting ROM krachtens haar statutaire doelstelling en blijkens haar feitelijke werkzaamheden rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belangen in het bijzonder behartigt in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Stichting ROM kan dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt. Het beroep van de Stichting ROM en de Vereniging tot behoud van landelijk Oele is, voor zover het is ingesteld door de Stichting ROM, niet-ontvankelijk.
2.2. Het college stelt dat de Vereniging tot behoud van landelijk Oele geen zienswijze over het ontwerp van het bestreden besluit naar voren heeft gebracht en dat haar beroep om die reden niet-ontvankelijk is. Volgens het college kan de door Middelkamp ingediende zienswijze niet worden geacht namens de Vereniging tot behoud van landelijk Oele te zijn ingediend omdat niet is gebleken dat Middelkamp daartoe gemachtigd was.
In een faxbericht van 11 maart 2008 van Middelkamp is gesteld dat onder meer namens de Vereniging tot behoud van landelijk Oele zienswijzen werden ingediend. Vaststaat dat het college Middelkamp niet in de gelegenheid heeft gesteld een machtiging van deze vereniging over te leggen. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding om het beroep van de Vereniging tot behoud van landelijk Oele om deze reden niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3. De Vereniging tot behoud van landelijk Oele stelt dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zij voert hierbij aan - samengevat weergegeven - dat haar, althans haar gemachtigde Middelkamp, onvoldoende gelegenheid is geboden om het ter inzage gelegde ontwerp van het te nemen besluit met de daarop betrekking hebbende stukken in te zien. De periode waarin Middelkamp de desbetreffende stukken heeft kunnen inzien, was volgens haar te kort voor een beoordeling van het ontwerp.
Verder voert de Vereniging tot behoud van landelijk Oele aan dat het college ook heeft gehandeld in strijd met artikel 3:11, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht door aan Middelkamp, na zijn verzoek daartoe, ten onrechte niet dezelfde dag afschriften van de ter inzage gelegde stukken te verstrekken. Volgens haar heeft het college Middelkamp voorts ten onrechte verboden om - met behulp van zijn eigen apparatuur - zelf afschriften van de ter inzage gelegde stukken te maken.
2.3.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage. Ingevolge het derde lid van dit artikel verstrekt het bestuursorgaan tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschrift van de ter inzage gelegde stukken.
2.3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het ontwerp van het te nemen besluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, gedurende de ingevolge de Algemene wet bestuursrecht geldende termijn van zes weken ter inzage hebben gelegen in het stadskantoor te Hengelo. Verder is ter zitting gebleken dat Middelkamp zich, op de laatste dag dat de stukken ter inzage lagen, enkele uren voor sluitingstijd bij de balie van het stadskantoor heeft gemeld, alwaar hij heeft verzocht om inzage in deze stukken alsmede om afschriften daarvan.
2.3.3. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat Middelkamp feitelijk inzage heeft gehad in deze stukken. Weliswaar zijn hem de stukken op enig moment uit handen genomen, maar er is onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft voldaan aan de voor hem ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldende verplichting om het ontwerp van het te nemen besluit met de daarop betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. Voor zover de Vereniging tot behoud van landelijk Oele stelt dat de periode waarin Middelkamp de stukken kon inzien te kort was, overweegt de Afdeling dat Middelkamp, door zich op de laatste dag van de inzagetermijn enkele uren voor sluitingstijd te melden bij de balie van het stadskantoor het risico heeft genomen dat hij zich voor het einde van de inzagetermijn geen voldoende oordeel kon vormen over het ontwerp van het te nemen besluit.
2.3.4. Ter zitting is verder gebleken dat de stukken waarvan Middelkamp om afschriften heeft gevraagd nog dezelfde dag zijn gekopieerd en aan hem per post zijn verzonden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 maart 2008 in zaak nr.
200702083/1) bestaat daarom geen aanleiding voor de conclusie dat het college niet heeft voldaan aan de voor hem ingevolge artikel 3:11, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldende verplichting om desgevraagd afschrift te verstrekken van de ter inzage gelegde stukken. Het college was verder op grond van artikel 3:11, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, noch enige andere wettelijke bepaling gehouden om toe te staan dat Middelkamp met behulp van eigen apparatuur afschriften maakte. Daar komt bij, zo is ter zitting naar voren gekomen, dat in het stadskantoor als huisregel geldt dat geen gebruik mag worden gemaakt van audiovisuele apparatuur. Deze huisregel is, zo is ter zitting onweersproken verklaard, bij de ingang van het stadskantoor op een bord vermeld zodat Middelkamp hiermee bekend had kunnen zijn.
2.4. Voor zover de Vereniging tot behoud van landelijk Oele stelt dat het - naar zij veronderstelt in strijd met het Verdrag van Aarhus - niet mogelijk was om de dag na afloop van de inzagetermijn het ontwerp van het besluit en de daarop betrekking hebbende stukken nog in te zien, overweegt de Afdeling dat deze stelling feitelijke grondslag mist. Het college heeft in zijn verweerschrift gesteld, en ter zitting onweersproken bevestigd, dat Middelkamp de dag na afloop van de inzagetermijn opnieuw aan de balie van het stadskantoor is verschenen en toen inzage heeft gehad in de stukken. Deze beroepsgrond faalt.
2.5. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu en de vereniging Vereniging tot behoud van landelijk Oele, voor zover het is ingesteld door de stichting Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van de stichting Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu en de vereniging Vereniging tot behoud van landelijk Oele voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009