ECLI:NL:RVS:2009:BH9223

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804900/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering medewerking aan verzoek om inwoning in illegale woning door college van burgemeester en wethouders van Boxtel

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel op 10 april 2007 geweigerd om medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant] om de benedenverdieping van een illegale woning, die in feite een bedrijfsgebouw betreft, te gebruiken voor inwoning. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] op 9 juli 2007 ongegrond. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 17 juni 2008 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 1 april 2009 werd behandeld.

De Raad van State oordeelde dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstelling voor inwoning kon weigeren. De rechtbank had terecht vastgesteld dat het gebruik van de benedenverdieping van het bedrijfsgebouw niet voldeed aan de eisen die in de beleidsnotities voor inwoningsituaties zijn geformuleerd. De beleidsregels vereisen onder andere dat alle ruimten van de woning met elkaar in verbinding staan en dat er slechts één voordeur is. In dit geval waren er twee voordeuren en stonden niet alle ruimten met elkaar in verbinding, waardoor niet aan de eisen werd voldaan. Het betoog van [appellant] dat er nieuw beleid was vastgesteld dat de gevraagde vrijstelling niet in de weg stond, werd verworpen omdat dit beleid na het besluit op bezwaar was vastgesteld.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

200804900/1.
Datum uitspraak: 1 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 juni 2008 in zaak nr. 07/2982 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college) geweigerd medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant] om de benedenverdieping van de illegale woning (lees: het aan de woning gebouwde bedrijfsgebouw) op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te mogen gebruiken voor inwoning.
Bij besluit van 9 juli 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C. Cortenbach, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel bevindt zich een voormalige agrarische bedrijfswoning met een aangebouwd bedrijfsgebouw (hierna: het bedrijfsgebouw). Het verzoek om inwoning ziet op het in gebruik nemen van een woonvertrek dat is gerealiseerd op de begane grond van het bedrijfsgebouw.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan
"Buitengebied 1994" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden en bedrijfsdoeleinden -W+..-", met de nadere aanduiding "zadelmakerij".
Ingevolge artikel II.21, lid A I, onder 1, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
-woondoeleinden alsmede voor
-bedrijfsdoeleinden als aangegeven in kolom a van de bij dit artikel behorende tabel "overzicht wonen en bedrijvigheden".
Ingevolge artikel II.21, lid B I, onder a., van de planvoorschriften mogen op de in lid A I bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming en de daarbinnen gehanteerde coderingen worden gebouwd met dien verstande, dat:
1. bij iedere aanwijzing ten hoogste een (vrijstaande) woning mag worden gebouwd;
2. de woning uitsluitend mag worden gebouwd ter plaatse van de op het tijdstip van het in ontwerp terinzagelegging van het plan aanwezige woning.
Ingevolge artikel III.2, lid II, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is het verboden bouwwerken anders te gebruiken dan ten dienste van de in deze voorschriften aan de bijbehorende grond gegeven bestemming.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren om een deel van de benedenverdieping van het bedrijfsgebouw te gebruiken voor inwoning. Hiertoe voert hij aan dat dit gebruik niet in strijd is met het door het college in de notities "In- en aanwoning" en "Inwoning in geval van mantelzorg" (hierna: de beleidsnotities) neergelegde beleid dat op 20 juli 2004, respectievelijk 28 maart 2006 is vastgesteld.
2.3.1. In de beleidsnotities zijn beleidsregels neergelegd ten aanzien van het verlenen van vrijstelling voor inwoningsituaties ten behoeve van mantelzorg. In de beleidsregels zijn eisen geformuleerd waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een zodanige vrijstelling. Zo dient er een positieve indicatie voor mantelzorg te zijn, dienen alle ruimten van de woning waarop de vrijstelling betrekking heeft met elkaar in verbinding te staan, dient dat woonhuis slechts één voordeur, entree of oprit te hebben en dient de vloeroppervlakte die voor de inwoning wordt gebruikt ten hoogste 60 m² te bedragen.
Uit de gedingstukken blijkt dat niet alle ruimten van het pand op het perceel met elkaar in verbinding staan. Aan de oorspronkelijke hoofdwoning grenst een bedrijfsruimte (zadelmakerij) waarnaast zich de ruimte bevindt waar het verzoek om vrijstelling op ziet. Aangezien het pand op het perceel bovendien twee voordeuren telt, wordt in dit geval niet voldaan aan de eisen die in de beleidsregels zijn geformuleerd.
Het betoog van [appellant] dat de buitendeur in de linker zijgevel van het pand op het perceel dient als nooduitgang, leidt niet tot een ander oordeel, nu dat door hem gestelde gebruik niet uitsluit dat deze deur tevens dient als voordeur om separaat toegang te verschaffen tot het woonvertrek in het bedrijfsgebouw. Het betoog van [appellant] dat op 2 juni 2008 nieuw beleid is vastgesteld waarmee de gevraagde vrijstelling niet in strijd is, geeft, nu dat beleid is vastgesteld na het besluit op bezwaar van 9 juli 2007, evenmin grond voor een ander oordeel.
De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen weigeren. Daarbij heeft zij in het aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college -in [appellant]s eigen woorden- misbruik heeft gemaakt van recht.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009
270-543.