ECLI:NL:RVS:2009:BI0403

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901308/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving Wet milieubeheer door college van gedeputeerde staten van Utrecht

Op 2 april 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin het college van gedeputeerde staten van Utrecht een verzoek om handhaving heeft afgewezen. Dit verzoek was ingediend door [verzoekers] met betrekking tot de inrichting van [vergunninghoudster] aan de [locatie] te [plaats]. De zaak kwam voort uit een besluit van 28 november 2008, waarin het college weigerde bestuurlijke handhavingsmiddelen toe te passen. De verzoekers stelden dat de inrichting van [vergunninghoudster] zonder de vereiste vergunning opereerde, wat in strijd zou zijn met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Ze voerden aan dat er meer dan 35 kubieke meter afvalstoffen zonder vergunning werd opgeslagen.

Het college verdedigde zijn besluit door te stellen dat de activiteiten van [vergunninghoudster] niet vergunningplichtig waren, omdat er meldingen waren gedaan op basis van het Activiteitenbesluit. De voorzitter van de Raad van State heeft de zaak op zitting behandeld op 19 maart 2009, waar beide partijen vertegenwoordigd waren. Na het horen van de argumenten en het bekijken van de controleverslagen, concludeerde de voorzitter dat er geen overtreding van de Wet milieubeheer was vastgesteld. De controle op 28 november 2008 en 6 maart 2009 toonde aan dat er niet meer dan 35 kubieke meter aan afvalstoffen aanwezig was.

De voorzitter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het college terecht had geoordeeld dat er geen grond was voor handhaving. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 april 2009.

Uitspraak

200901308/1/M2.
Datum uitspraak: 2 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beide gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) een verzoek van [verzoekers] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van [vergunninghoudster] aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de rechtbank Utrecht ingekomen op 19 februari 2009 en vervolgens doorgezonden naar de Raad van State waar hij op 20 februari 2009 is ingekomen, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 maart 2009, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. drs. S.A.B Boer, advocaat te Amsterdam, en H. van der Horst, en het college, vertegenwoordigd door mr. U.A.E. Arnhold en G.J. Versteeg, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. J. de Haas, advocaat te Amsterdam, en [belanghebbende], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [verzoekers] voeren aan dat het college het verzoek om handhaving ten onrechte heeft afgewezen. Volgens hen is de nabijgelegen inrichting van [vergunninghoudster] in werking zonder vergunning, zodat artikel 8.1 van de Wet milieubeheer wordt overtreden. Hiertoe stellen zij dat in de inrichting van [vergunninghoudster], zonder de daarvoor vereiste vergunning ingevolge de Wet milieubeheer, meer dan 35 kubieke meter van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen wordt opgeslagen.
2.2. Het college heeft het handhavingverzoek afgewezen, omdat [vergunninghoudster] op 9 september 2008 en 29 oktober 2008 op grond van artikel 1.10, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) meldingen heeft gedaan van de door haar aangevangen activiteiten. Volgens het college zijn de aldus gemelde activiteiten niet vergunningplichtig, en wordt artikel 8.1 van de Wet milieubeheer niet overtreden.
2.3. Op 12 augustus 2008 is aan [vergunninghoudster] een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het bewerken en opslaan van schroot, ferro- en non-ferrometalen, aan de [locatie] te [plaats]. Tussen partijen is niet in geschil dat deze vergunning nog niet in werking is getreden.
2.4. De melding van 9 september 2008 ziet op de opslag van lege containers en op de opslag van volle containers met schroot en/of non-ferro metalen met een totaal volume van niet meer dan 35 kubieke meter.
De melding van 29 oktober 2008 ziet op de opslag van stalen bouwmaterialen (onder andere damwandprofielen, brugdelen, rond- en balkprofielen, kraandelen) met een maximale oppervlakte van 2.000 vierkante meter en een maximale hoeveelheid van 3.000 ton en op de opslag van geperst papier en plastic inpandig op een vloeistofkerende vloer met een maximale hoeveelheid van 2.000 ton.
2.5. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort:
a. op te richten;
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
c. in werking te hebben.
Ingevolge artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere categorieën van inrichtingen worden aangewezen, waarvoor de in het eerste lid bedoelde verboden gelden.
Ingevolge artikel 1.5 van het Activiteitenbesluit worden de in artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer bedoelde categorieën van inrichtingen in bijlage 1 bij dit besluit genoemd.
In bijlage 1, categorie ll, zijn inrichtingen voor het opslaan van meer dan 35 kubieke meter van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen niet zijnde gevaarlijke afvalstoffen genoemd
2.6. Op 28 november 2008 en op 6 maart 2009 heeft het college controlebezoeken in de inrichting laten uitvoeren. In het rapport van de op 28 november 2008 uitgevoerde controle is vermeld dat op het terrein van de inrichting een aantal lege containers en een container met bouwmateriaal stonden opgesteld. Tevens staat in het controlerapport dat niet meer dan 35 kubieke meter aan afvalstoffen binnen de inrichting aanwezig was.
In het rapport van de op 6 maart 2009 uitgevoerde controle is vermeld dat op het terrein van de inrichting een aantal lege containers, een container met afval aluminium en een container met bouwmaterialen aanwezig waren. Ter zitting is voorts gebleken dat in de inrichting geen geperst papier en plastic aanwezig is.
Gelet hierop, is niet gebleken dat in de inrichting meer dan 35 kubieke meters aan afvalstoffen wordt opgeslagen. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat in zoverre geen sprake is van een overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer en het niet bevoegd was handhavend op te treden. Het college heeft het verzoek om handhavingsmaatregelen terecht afgewezen.
2.7. Gezien het voorafgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2009
325-584.