ECLI:NL:RVS:2009:BI0404

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901808/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemverontreiniging en voorlopige voorziening in Urk

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 april 2009 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die woonachtig is in Urk, tegen het college van gedeputeerde staten van Flevoland. Het college had op 20 juli 2004 vastgesteld dat er sprake was van een ernstig en urgent geval van bodemverontreiniging op de locatie Wijk 8-12 en omgeving te Urk, op basis van artikel 29, eerste lid van de Wet bodembescherming.

De verzoeker had op 24 juni 2008 een verzoek ingediend om het besluit van 20 juli 2004 te herroepen. Aangezien er geen tijdig besluit was genomen op dit verzoek, heeft de verzoeker op 12 maart 2009 beroep ingesteld. Dit beroepschrift werd door de Raad van State als bezwaarschrift behandeld. Tevens heeft de verzoeker op dezelfde datum een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 31 maart 2009 zijn de verzoeker, bijgestaan door ing. A.M.L. van Rooij, en het college, vertegenwoordigd door C.A.I. Eringfeld, verschenen. Het college betoogde dat het al op 3 juli 2008 een besluit had genomen op het verzoek van de verzoeker, maar de verzoeker stelde dat dit geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzitter concludeerde dat de brief van 3 juli 2008 wel degelijk als een besluit kan worden aangemerkt en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzitter wees het verzoek af en verklaarde dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden.

Uitspraak

200901808/2/M2.
Datum uitspraak: 2 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) een ernstig en urgent geval van bodemverontreiniging als bedoeld in artikel 29, eerste lid van de Wet bodembescherming vastgesteld met betrekking tot de locatie Wijk 8-12 en omgeving te Urk.
Bij brief van 24 juni 2008 heeft [verzoeker] een verzoek ingediend om het besluit van 20 juli 2004 te herroepen.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2009, heeft [verzoeker] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dit verzoek. De Raad van State heeft ingevolge artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht het beroepschrift ter behandeling als bezwaarschrift doorgezonden naar het college.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 maart 2009, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door ing. A.M.L. van Rooij, en het college, vertegenwoordigd door C.A.I. Eringfeld, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college betoogt dat het reeds bij brief van 3 juli 2008 een besluit heeft genomen op het bij brief van 24 juni 2008 ingediende verzoek van [verzoeker]. Dit besluit strekt tot afwijzing van het verzoek.
2.1.1. [verzoeker] neemt het standpunt in dat de brief van 3 juli 2008 niet een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht is. Volgens hem is pas bij brief van 26 maart 2009 een besluit genomen ten aanzien van zijn verzoek. Hiertegen heeft [verzoeker] bij brief van 30 maart 2009 ook bezwaar gemaakt. Ter zitting heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de brief van 26 maart 2009.
2.1.2. Ten aanzien van de brief van 3 juli 2008 stelt de voorzitter vast dat het college hierin naar aanleiding van het verzoek van [verzoeker] zonder voorbehoud en in duidelijke bewoordingen het verzoek afwijst. De brief van 3 juli 2008 is dan ook een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop was er, anders dan [verzoeker] betoogt, bij het indienen van het bezwaarschrift van 11 maart 2009 geen sprake van een ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek. De voorzitter gaat ervan uit dat het college het bij brief van 11 maart 2009 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk zal verklaren.
Wat het rechtskarakter van de brief van 26 maart 2009 betreft, overweegt de voorzitter dat het college in deze brief enkel een verbeterde motivering geeft voor zijn besluit van 3 juli 2008. Deze brief bevat niet een andere beslissing dan reeds was gegeven in de brief van 3 juli 2008. De brief van 26 maart 2009 is dan ook, anders dan [verzoeker] stelt, niet aan te merken als een besluit. Ook in zoverre is er geen voor bezwaar vatbaar besluit, zodat de voorzitter ervan uitgaat dat ook het bij brief van 30 maart 2009 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Reeds gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2009
262-596.