200805230/1.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 26 mei 2008 in zaak nr. 07/582 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn.
Bij besluit van 25 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn (hierna: het college) aan [appellante] een lichte bouwvergunning verleend om een erfafscheiding te bouwen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het college het daartegen door [belanghebbende] gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Bij afzonderlijk besluit van 29 mei 2007 heeft het college alsnog de aanvraag om bouwvergunning geweigerd.
Bij uitspraak van 26 mei 2008, verzonden op 2 juni 2008, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2009, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door mr. Y. Meijer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het bouwen van een erfafscheiding van betongaas met een hoogte van 1,85 m vóór de voorgevel van de woning op het perceel. Het "Drents Plateau erfgoed en architectuur" (hierna: de welstandscommissie) heeft op 1 december 2006 een positief advies uitgebracht. Naar aanleiding van het door [belanghebbende] gemaakte bezwaar heeft het college de welstandscommissie opnieuw om advies gevraagd. De welstandscommissie heeft op 3 mei 2007 een negatief welstandsadvies uitgebracht.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte nadat positief was geadviseerd nogmaals een welstandsadvies heeft ingewonnen.
2.2.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [belanghebbende] in zijn bezwaarschrift, anders dan waar [appellante] vanuit lijkt te gaan, het welstandsadvies aan de orde heeft gesteld. Alleen al om die reden heeft het college terecht aanleiding gezien om een tweede welstandsadvies in te winnen. Daarbij komt dat het eerste advies een zogenoemd stempeladvies betrof, zodat het college gehouden was om in het kader van het gemaakte bezwaar een gemotiveerd welstandsadvies in te winnen.
2.3. Voorts betoogt [appellante] dat het college het tweede welstandsadvies niet aan zijn besluit op bezwaar ten grondslag had mogen leggen.
2.3.1. Het betoog faalt. Hoewel het college niet aan het welstandsadvies gebonden is en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, mag hij aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat burgemeester en wethouders het niet - of niet zonder meer - aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hadden mogen leggen.
In het besluit op bezwaar heeft het college gemotiveerd uiteengezet waarom het het tweede welstandsadvies aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het eerste welstandsadvies er ten onrechte van is uitgegaan dat aan de bouwvergunning de voorwaarde kon worden verbonden dat de erfafscheiding zou worden voorzien van beplanting. In het tweede welstandsadvies is uitsluitend het bouwwerk als zodanig beoordeeld.
[appellante] betoogt met juistheid dat voor zover in het welstandsadvies is overwogen dat de erfafscheiding door de hoogte ervan onvoldoende ondergeschikt is, de bouwmogelijkheden ingevolge het bestemmingsplan worden doorkruist. Het bestemmingsplan laat de hoogte van het bouwwerk immers toe. Dit leidt echter niet tot het door [appellante] beoogde doel. In het tweede welstandsadvies is immers mede een negatief oordeel uitgesproken omdat de uitvoering van de erfafscheiding in betongaas volgens de welstandsnota niet is toegestaan.
[appellante] heeft in bezwaar geen tegenadvies van een deskundige overgelegd ter bestrijding van het tweede welstandsadvies. Tegenover het advies van de welstandscommissie heeft zij uitsluitend haar eigen opvattingen omtrent de welstand geplaatst. Dit is onvoldoende voor het oordeel dat het college dat welstandsadvies niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
2.4. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan er niet toe leiden dat in strijd met de wet een bouwvergunning wordt verleend.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009