ECLI:NL:RVS:2009:BI1048

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805433/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • W. Konijnenbelt
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor uitbreiding hotel- en horecaactiviteiten in Margraten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 4 juni 2008 het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Margraten ongegrond verklaarde. Het college had op 10 september 2007 vrijstelling verleend voor het uitbreiden van hotel- en horecaactiviteiten in een pand gelegen te [plaats]. De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling in overeenstemming was met de geldende bestemmingsplannen, maar [appellant] was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak op 3 maart 2009 ter zitting behandeld. [appellant] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. Schoneveld, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. L. van den Hombergh. Ook de stichting, vergunninghouder van de vrijstelling, was vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.J. Heuts-Amsing. De Raad van State heeft de argumenten van [appellant] tegen de vrijstelling en de onderliggende besluiten van het college beoordeeld.

De Raad overwoog dat het college terecht had vastgesteld dat het gebruik van het pand voor commerciële horecadoeleinden in strijd was met de bestemming 'Bijzondere doeleinden', maar dat de vrijstelling op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 (Bro 1985) was verleend. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vrijstelling niet in strijd was met de bestemmingsplannen en dat de voorwaarden die aan de vrijstelling waren verbonden, zoals de realisatie van parkeerplaatsen, rechtmatig waren. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200805433/1.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 juni 2008 in zaak nr. 07/1808 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Margraten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Margraten (hierna: het college) aan [vergunninghouder] (hierna: de stichting) vrijstelling verleend voor het uitbreiden van de activiteiten op het gebied van hotel en horeca in het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand).
Bij uitspraak van 4 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J. Schoneveld, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. L. van den Hombergh, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de stichting, vertegenwoordigd door mr. H.J. Heuts-Amsing, advocaat te Sittard, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het perceel is ingevolge het bestemmingsplan "Eckelrade" bestemd voor "Bijzondere doeleinden".
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de bestemmingskaart als "Bijzondere doeleinden" aangegeven gronden bestemd voor onderwijs-, sociaal-culturele- en/of kerkelijke doeleinden.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, mogen de in het plan begrepen gronden uitsluitend in overeenstemming met de daaraan bij het plan gegeven bestemming worden gebruikt.
Ingevolge artikel 23, vijfde lid, mogen gronden bestemd voor "Bijzondere doeleinden" welke niet mogen worden bebouwd en die gronden die binnen het bebouwingsoppervlak onbebouwd blijven uitsluitend worden gebruikt als speelgelegenheid en/of tuin, waarvan maximaal 15% als parkeergelegenheid.
2.2. Het pand was in gebruik voor activiteiten gericht op de persoonlijke en professionele ontwikkeling van jongeren, jongerenwerkers en sociaal maatschappelijke organisaties. Het verzoek om vrijstelling heeft betrekking op een gebruik van het pand voor commerciële horecadoeleinden, los van en naast voormelde activiteiten, bestaande uit een gebruik van het pand als hotel met 16 kamers en als accommodatie voor onder meer feesten. Dat gebruik is in strijd met de bestemming "Bijzondere doeleinden" en is ingevolge de planvoorschriften verboden. Het college heeft voor dat gebruik vrijstelling verleend met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985).
2.3. Het college heeft bij besluit van 24 mei 2006 een bouwvergunning verleend voor een interne verbouwing van het pand. Die bouwvergunning is in rechte niet meer aantastbaar en ligt in dit geding niet ter beoordeling voor. Vaststaat dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro 1985. Voor zover [appellant] betoogt dat geen vrijstelling ingevolge die bepaling mocht worden verleend omdat in het pand illegale verbouwingen hebben plaatsgevonden ten behoeve van het beoogde gebruik voor commerciële horecadoeleinden, faalt dat betoog reeds omdat de gestelde illegale bouw niet aannemelijk is gemaakt.
2.4. Het college heeft in zijn besluit tot het verlenen van vrijstelling aangegeven dat het in het geding zijnde project past in zijn streven naar uitbreiding van toeristisch-recreatieve activiteiten in de gemeente. Volgens het college bestaat in de gemeente thans slechts beperkt gelegenheid tot overnachting en kan het project, dat is voorzien aan de rand van de kern Eckelrade, bijdragen aan het behoud van de voorzieningen in en de vitaliteit van die kern. Dat de aan het perceel toegekende bestemming "Bijzondere doeleinden" in het voorontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" vooralsnog is gehandhaafd, betekent niet dat het college zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Het college heeft te kennen gegeven dat het de uitkomst van deze procedure afwacht alvorens in het ontwerp van dat plan voor het perceel een positieve bestemming op te nemen.
2.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] de belemmering die hij van de beoogde activiteiten stelt te ondervinden bij de bedrijfsvoering van het op het belendende perceel gelegen agrarische bedrijf, niet heeft onderbouwd. Ook in hoger beroep heeft hij niet uiteengezet waarin die belemmering is gelegen.
2.6. Aan de vrijstelling heeft het college de voorwaarde verbonden dat de parkeerplaatsen die zijn aangegeven op de van de aanvraag deel uitmakende tekening, daadwerkelijk worden gerealiseerd en door een groenbeplanting worden omsloten. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat deze voorwaarde ten onrechte aan de vrijstelling is verbonden. Volgens [appellant] laat de bestemming "Bijzondere doeleinden" slechts parkeren ten behoeve van die bestemming toe en heeft de verleende vrijstelling niet mede betrekking op de aan te leggen parkeerplaatsen.
Dat betoog faalt. De planvoorschriften laten toe dat maximaal 15% van het onbebouwde perceel wordt gebruikt als parkeergelegenheid. Dat percentage wordt niet overschreden. In zoverre was geen vrijstelling van het bestemmingsplan vereist. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat bedoelde voorwaarde niet in strijd is met artikel 15, derde lid, van de WRO en aan de vrijstelling mocht worden verbonden.
2.7. Ten slotte faalt het betoog van [appellant] dat voormelde voorwaarde ten onrechte aan de vrijstelling is verbonden omdat de aan te leggen parkeerplaatsen en groenvoorziening gedeeltelijk op bij hem in eigendom zijnde gronden zijn gesitueerd. Aangezien de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om tussen de desbetreffende partijen bestaande privaatrechtelijke geschillen te beslechten, is voor een oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts plaats indien die belemmering evident is. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Niet in geschil is dat de door [appellant] bedoelde gronden blijkens inschrijving in de openbare register in eigendom zijn bij de stichting. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat de eigendom bij de stichting berust.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009
412.