ECLI:NL:RVS:2009:BI1098

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806320/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buiten behandeling laten van aanvraag revisievergunning voor varkenshouderij

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 15 februari 2008 besloten om de aanvraag van [appellant] voor een revisievergunning voor een varkenshouderij buiten behandeling te laten. De aanvraag, ingediend op 23 november 2006, betreft een uitbreiding van het aantal te houden vleesvarkens van 5.040 naar 8.946. Het college heeft deze beslissing genomen op basis van artikel 7.28 van de Wet milieubeheer, omdat er geen milieu-effectrapport is overgelegd. Dit rapport is verplicht voor aanvragen die een uitbreiding van meer dan 3.000 mestvarkens met zich meebrengen, zoals in dit geval.

Het college heeft eerder, op 1 juli 1997, een veranderingsvergunning verleend, maar deze is komen te vervallen na de vernietiging van de eerdere revisievergunning van 26 januari 1995. [Appellant] betoogt dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat de veranderingsvergunning vervallen is en dat hij nog steeds rechten heeft op basis van de revisievergunning van 30 maart 1999. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de vernietiging van de revisievergunning met terugwerkende kracht de grondslag voor de veranderingsvergunning heeft doen vervallen.

De Afdeling heeft de zaak op 3 april 2009 behandeld en geconcludeerd dat de aanvraag van [appellant] terecht buiten behandeling is gelaten. De drempelwaarde van 3.000 mestvarkens is overschreden, waardoor het ontbreken van een milieu-effectrapport leidt tot de conclusie dat de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen. Het beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 15 april 2009.

Uitspraak

200806320/1/M2.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Oisterwijk,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten de door [appellant] op 23 november 2006 ingediende aanvraag om een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats] buiten behandeling te laten.
Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J. van der Donk en ing. W.A.J.M. Michels, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 26 januari 1995 is voor de inrichting een revisievergunning verleend voor het houden van 5.040 vleesvarkens. Bij besluit van 1 juli 1997 is een op deze revisievergunning gebaseerde veranderingsvergunning verleend voor onder meer een uitbreiding van het aantal vleesvarkens van 5.040 naar 6.048. De Afdeling heeft bij uitspraak van 30 oktober 1998, in zaak nr. E03.95.0503, het besluit van 26 januari 1995 vernietigd. Bij besluit van 30 maart 1999 is opnieuw een revisievergunning verleend voor het houden van 5.040 vleesvarkens.
De op 23 november 2006 ingediende aanvraag om een revisievergunning heeft onder meer betrekking op het houden van 8.946 vleesvarkens.
2.2. Het college heeft de vergunningaanvraag op grond van artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer buiten behandeling gelaten, omdat daarbij geen milieu-effectrapport is overgelegd. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] op grond van de vigerende revisievergunning van 30 maart 1999 beschikt over bestaande rechten voor het houden van 5.040 mestvarkens. Volgens het college is het opstellen van een milieu-effectrapport verplicht, omdat de aangevraagde vergunning betrekking heeft op het houden van onder meer 8.946 vleesvarkens, waardoor de inrichting ten opzichte van de vergunning van 30 maart 1999 wordt uitgebreid met meer dan 3.000 vleesvarkens.
2.3. In categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: het Besluit mer) is als activiteit waarvoor bij de voorbereiding van een besluit het maken van een milieu-effectrapport verplicht is, onder meer aangewezen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van varkens in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan 3.000 plaatsen voor mestvarkens.
Ingevolge artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer laat het bevoegd gezag een aanvraag om een besluit buiten behandeling indien bij het indienen van de aanvraag geen milieu-effectrapport is overgelegd.
2.4. [appellant] betoogt dat het college de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten, omdat volgens hem de drempelwaarde waarboven het verplicht is om een milieu-effectrapport op te stellen met de gevraagde vergunning niet wordt overschreden. Hiertoe voert hij aan dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat de veranderingsvergunning van 1 juli 1997 is vervallen. Volgens hem moet de revisievergunning van 30 maart 1999 als reparatiebesluit worden aangemerkt van de vernietigde revisievergunning van 26 januari 1995, omdat beide vergunningen op dezelfde aanvraag zijn gebaseerd. Hij stelt dat het ontbreken van een aan de veranderingsvergunning ten grondslag liggende revisievergunning slechts een tijdelijke leemte was die door het reparatiebesluit is hersteld, zodat hij op grond van de revisievergunning van 30 maart 1999 en de veranderingsvergunning van 1 juli 1997 beschikt over bestaande rechten voor het houden van 6.048 vleesvarkens.
2.5. De aan de veranderingsvergunning van 1 juli 1997 ten grondslag liggende revisievergunning van 26 januari 1995 is vernietigd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 mei 1996 in zaak nr. E03.95.1290; BR 1996, 736), moet in een dergelijk geval worden geoordeeld dat als gevolg van de vernietiging van het besluit tot verlening van de revisievergunning, met terugwerkende kracht de grondslag aan de verlening van de veranderingsvergunning is komen te ontvallen. Deze grondslag kan niet herleven doordat na deze vernietiging op basis van dezelfde aanvraag opnieuw een revisievergunning is verleend voor het houden van hetzelfde aantal dieren. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de veranderingsvergunning is vervallen en aan de revisievergunning van 30 maart 1998 slechts rechten kunnen worden ontleend voor het houden van 5.040 vleesvarkens.
2.6. De door [appellant] ingediende aanvraag heeft betrekking op een uitbreiding van het aantal te houden vleesvarkens met 3.906. Daarmee wordt de drempelwaarde van 3.000 mestvarkens, zoals opgenomen in categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit mer, overschreden. Hieruit volgt dat de aanvraag krachtens artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer buiten behandeling moet worden gelaten wanneer geen milieu-effectrapport wordt overgelegd. Gelet hierop heeft het college de aanvraag terecht buiten behandeling gelaten.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009
325-492.