200805778/1.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 20 juni 2008 in zaak nr. 07/1044 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.
Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 6 september 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juni 2008, verzonden op 20 juni 2008, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2009, waar [appellante], bijgestaan door mr. I.C. Holtkamp, werkzaam bij juridisch adviesbureau Holtkamp, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Hubregtse, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als belanghebbende gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in de herbouw van een bestaande woning op het perceel [locatie] te [plaats] ( hierna: het perceel). De bestaande houten woning is kort na de watersnoodramp in 1953 als noodwoning opgericht en heeft een oppervlakte van 50 m² en een hoogte van 4,50 m. De voorziene woning heeft een oppervlakte van 60 m² en de nokhoogte bedraagt 6,50 m.
2.2. Het perceel heeft in het op 27 april 2006 door de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland vastgestelde bestemmingsplan "Bebouwde Kom Burgh-Haamstede" de bestemming "Groenvoorzieningen" gekregen. Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland echter goedkeuring onthouden aan dit plangedeelte. Dit betekent dat ter plaatse nog altijd het bestemmingsplan "Hogezoom" uit 1988 geldt. Ingevolge dit bestemmingsplan rust op het perceel eveneens de bestemming "Groenvoorzieningen".
2.3. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming groenvoorzieningen bestemd voor plantsoenen, waterpartijen, beplantingen, wandel- en fietspaden en overige voorzieningen ten behoeve van de bestemming. Ingevolge het derde lid van artikel 15 mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, mag een bouwwerk, dat op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan bestond of waarvoor voor dat tijdstip bouwvergunning is aangevraagd en dat van het plan afwijkt, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. geheel worden vernieuwd, indien het bouwwerk door een calamiteit is teniet gegaan, mits de bouwvergunning is aangevraagd binnen 2 jaar nadat het bouwwerk is teniet gegaan.
Ingevolge artikel 23, tweede lid, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van vergroting van horizontale afmetingen die niet meer bedraagt dat 15% van de oppervlakte.
2.4. Omdat het bouwplan voorziet in gehele vernieuwing van de bestaande woning is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan. Om verwezenlijking van het bouwplan mogelijk te maken heeft het college vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat thans reeds een woning aanwezig is die permanent kan worden gebruikt, hetgeen dezelfde overlast zou kunnen opleveren waarvoor [appellante] na de bouw van de nieuwe woning vreest. Volgens [appellante] ontkent de rechtbank hiermee de bestaande feitelijke en in het bestemmingsplan neergelegde situatie.
2.6. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht als uitgangspunt genomen dat de - volgens [appellante] niet bezwaarlijke - aanwezige bebouwing geschikt is voor recreatieve of permanente bewoning. De omstandigheid dat thans, zoals [appellante] stelt, de woning feitelijk minder intensief wordt gebruikt, is niet relevant. In dit verband is tevens van belang dat het college op grond van het van toepassing zijnde overgangsrecht vergroting van de woning in de vorm van uitbreiding van de oppervlakte van 50 m² naar 57,5 m² kan toestaan. Gelet op de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, is de planologische inbreuk die het bouwplan maakt, beperkt.
2.7. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor de bouw van de woning heeft kunnen verlenen omdat het college geen rekening heeft gehouden met het verlies aan privacy en woongenot dat het bouwplan voor haar zal meebrengen, althans dit niet tot uitdrukking heeft laten komen in het besluit bezwaar.
2.8. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat het college bij de weging van de belangen het belang van [appellante] wel heeft betrokken, maar dat belang niet vond opwegen tegen het belang van [vergunninghouder]. Het college heeft gewicht mogen toekennen aan het feit dat aan beide kanten van haar perceel ook woningen staan die in ieder geval net zo dicht bij haar woning staan als de voorziene woning. Voorts heeft het college zich onbetwist op het standpunt gesteld dat de voorziene woning het dorpse karakter niet zal aantasten en ook verder een beperkte invloed heeft op de omliggende woningen. Het effect van de woning op de ruimtelijke uitstraling zal derhalve gering zijn.
2.9. De rechtbank heeft, gelet hierop, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college vanwege de aantasting van het woongenot en de privacy als gevolg van het bouwplan niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. De door [appellante] in hoger beroep aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2002 in zaak
200103657/1, werpt hierop geen ander licht. In de aangehaalde uitspraak is immers een geheel ander bouwplan aan de orde.
2.10. Ten slotte betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel aan verlening van de vrijstelling en bouwvergunning in de weg stonden omdat [vergunninghouder] een eerdere bouwaanvraag heeft ingetrokken en niet tijdig een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerp voor het bestemmingsplan "Bebouwde Kom Burgh-Haanstede". Dit betoog faalt, reeds omdat handelingen van een burger er niet toe kunnen leiden dat het college een gerechtvaardigd vertrouwen wekt of handelt in strijd met de rechtszekerheid.
2.11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009