ECLI:NL:RVS:2009:BI1825

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805950/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor uitbreiding hotel in Groningen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 24 juni 2008 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling en reguliere bouwvergunning die het college van burgemeester en wethouders van Groningen op 13 maart 2007 had verleend aan 'Zuiderdiep Vastgoed BV' voor de uitbreiding van het Martinihotel aan de Prinsenstraat en Rademarkt in Groningen. De uitbreiding omvatte de bouw van 94 hotelkamers, waarvan 35 voor backpackers, en zou plaatsvinden op het bestaande parkeerterrein van het hotel.

De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling niet in strijd was met het bestemmingsplan, maar de appellant was het daar niet mee eens en stelde hoger beroep in. Tijdens de zitting op 23 maart 2009 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door een advocaat en het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens beoordeeld.

De Raad van State concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de uitbreiding van het hotel niet in strijd was met het bestemmingsplan, ondanks de bezwaren van de appellant over privacy en overlast. De Raad oordeelde dat de belangen van de appellant niet zwaarder wogen dan de belangen van de uitbreiding van het hotel, en dat het college in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om vrijstelling te verlenen. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200805950/1/H1.
Datum uitspraak: 22 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 juni 2008 in zaak nr. 07/781 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Zuiderdiep Vastgoed BV" (hierna: Zuiderdiep Vastgoed) vrijstelling en reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het vergroten van een bestaand hotel op het perceel Zuiderdiep 8 te Groningen.
Bij besluit van 6 juli 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2008, verzonden op 25 juni 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.G. Poel, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P. Wemers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan ziet op uitbreiding van het Martinihotel aan de achterzijde, de Prinsenstraatzijde, en aan de zijkant, de Rademarktzijde, met 94 kamers waarvan 35 voor zogeheten backpackers. De uitbreiding aan de achterzijde is bedoeld voor het realiseren van reguliere hotelkamers, gebouwd in vijf bouwlagen met een hoogte van 17,5 m, en is gelegen op het bestaande en op eigen erf gelegen parkeerterrein. Aan de zijkant van het hotel voorziet het bouwplan in het bouwen van een hotelgedeelte met eigen toegang en slaapzalen voor backpackers.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad 1995" (hierna: het bestemmingsplan) zijn de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft aangegeven als "Stadscentrum"(SC).
Ingevolge artikel 5.1 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden, die op de plankaart zijn aangegeven als "Stadscentrum"(SC) bestemd voor: wonen, onderwijs, detailhandel, horeca, sociaal-culturele voorzieningen, bedrijven, groothandel en dienstverlening.
Ingevolge artikel 5.2, onder a, eerste lid, zijn de gronden met de bestemming Stadscentrum (SC), die onderverdeeld zijn in een achttal functiecategorieën zoals aangegeven in lid 1, per straat van het plangebied bestemd als primaire,secundaire en tertiaire doeleinden op een wijze, zoals aangeduid in de functiebijlage bij dit voorschrift.
Ingevolge artikel 5.2, onder a, tweede lid, is deze functiesystematiek van toepassing voor de eerste en tweede bouwlaag.
Ingevolge artikel 5.2, onder a, derde lid, is de functie van de hoger gelegen bouwlagen wonen of de functie die op de tweede bouwlaag rust met uitzondering van de functie horeca.
Ingevolge het vierde lid van artikel 5.2, onder a, dienen de minimum- en maximumeisen van de primaire, secundaire en tertiaire doeleinden als bedoeld in lid 1, zoals aangegeven in de functiebijlage behorende bij dit voorschrift, in acht te worden genomen.
Ingevolge artikel 5.2, onder a, vijfde lid, dienen met betrekking tot het aantal alsmede de aard van de horecavestigingen de eisen, zoals aangegeven in de functiebijlage behorende bij dit voorschrift in acht te worden genomen.
Ingevolge artikel 5.2, onder c, eerste lid, van de planvoorschriften is het niet toegestaan een bestaand horecapand samen te voegen met een aanliggend pand met het oogmerk daar één horeca-inrichting te vestigen.
Ingevolge artikel 5.2, onder c, tweede lid, is het niet toegestaan om in panden die niet staan aangegeven op de horecakaart de horecafunctie in de eerste bouwlaag uit te breiden naar de bovengelegen bouwlagen met het oogmerk daar één danwel meerdere horeca-inrichtingen te vestigen.
Ingevolge artikel 5.3, onder b, tweede lid, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, ten aanzien van de vestiging van een horecafunctie op de bovenverdieping.
Ingevolge het derde lid van artikel 5.3, onder b, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, "nadere regeling bestemmingen …horeca", mits door een samenvoeging geen afbreuk wordt gedaan aan de functiekarakteristiek van het betreffende gebied zoals beschreven in artikel 4B van deze voorschriften.
Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Groninger Bouwverordening 2007 (hierna: Bouwverordening), voor zover hier van belang, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft.
Ingevolge artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de Bouwverordening, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en derde lid voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
2.3. Niet in geschil is dat de omvang van de bebouwing aan de Prinsenstraatzijde, zoals voorzien in het bouwplan, niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4. Volgens de bij artikel 5.2, onder a, behorende functiebijlage mag in de Prinsenstraat maximaal 19% van de straatwandlengte, te weten 82 meter, bestaan uit de functie horeca. In de Prinsenstraat is dit maximum reeds bereikt en hiervan bestaat 38,5 meter uit de achterzijde van het bestaande Martinihotel. Verdere uitbreiding van deze functie in de Prinsenstraat is niet toegestaan. Nu de voorziene uitbreiding aan de achterzijde van het hotel het aantal strekkende meters horeca in de straatwand niet zal doen toenemen, is uitbreiding van de hotelfunctie tot op de bouwgrens toegestaan, voor zover het de begane grond en de eerste verdieping betreft. Dit laat echter het in artikel 5.2, onder c, tweede lid, vervatte verbod om de horecafunctie uit te breiden naar de naar bovengelegen bouwlagen, waarvan sprake is bij de uitbreiding aan de Prinsenstraatzijde, onverlet. Gelet hierop is dit deel van het bouwplan in strijd artikel 5.2 onder c, van de planvoorschriften. Voorts is het bouwplan in strijd met artikel 5.2 onder c, vanwege het toevoegen van het pand aan Rademarkt 3 aan het bestaande hotel en het vestigen van de functie horeca op de verdieping aan de Rademarktzijde.
2.5. Uit het besluit blijkt dat het college ongeclausuleerde vrijstellingen, als bedoeld in de artikelen 5.3, onder b, tweede en derde lid, van de planvoorschriften, heeft verleend. Deze vrijstellingen hebben daarom, anders dan het college ter zitting heeft opgemerkt, betrekking op alle strijdigheden met het bestemmingsplan, daaronder begrepen de uitbreiding van de horecafunctie naar de naar bovengelegen bouwlagen aan de Prinsenstraatzijde.
2.6. [appellant], woonachtig aan de Prinsenstraat, betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen juiste belangenafweging aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd omdat is uitgegaan van op onderdelen onjuiste of onvolledige weergegeven feiten. [appellant] voert daartoe allereerst aan dat in de belangenafweging geen dan wel onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat het overgrote deel van het jeugdhotel wordt gebouwd aan de Prinsenstraat, hetgeen voor [appellant] een aanzienlijke aantasting van zijn privacy en woongenot meebrengt en veel overlast zal geven. [appellant] stelt verder dat de nu al frequent ondervonden hinder van aan- en afvoer van personen en goederen naar het hotel zal toenemen.
2.6.1. Het betoog faalt. Uitbreiding van de horecafunctie aan de Prinsenstraatzijde is op zichzelf niet strijdig met het bestemmingsplan. Voor zover de vrijstelling er toe strekt dat op de bovenverdiepingen van de uitbreiding aan de Prinsenstraatzijde horeca gevestigd kan worden, dient rekening te worden gehouden met de belangen van [appellant]. In dit verband is van belang dat ingevolge het bestemmingsplan op de bovenverdiepingen wonen is toegestaan. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de voorziene hotelkamers een dusdanig ernstiger aantasting van de privacy en het woongenot meebrengen dan de toegestane woonfunctie, dat het college op grond daarvan de vrijstelling had moeten weigeren.
2.6.2. De rechtbank heeft voorts ten aanzien van de door [appellant] gevreesde overlast terecht geoordeeld dat het risico van overlast op zichzelf geen grond oplevert voor het weigeren van de vrijstelling. De rechtbank heeft in dit verband terecht in aanmerking genomen dat het college geen overlast verwacht voor bewoners van de Prinsenstraat omdat de ingang van het "backpackers" hotel aan de Rademarkt ligt. Evenmin is gebleken dat het bouwplan zodanige verkeershinder tot gevolg zal hebben dat het college niet in redelijkheid daarvoor vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.7. Voorts betoogt [appellant] dat in de belangenafweging onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat de uitbreiding van het hotel zal plaatsvinden op de bestaande onderliggende parkeergarage aan de Rademarkt waarin reeds enige tijd scheurvorming aanwezig is. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de constructie van het geplande bouwwerk en de veiligheid geen rol spelen bij de besluitvorming inzake de bouwvergunning eerste fase.
2.8. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het door het college gestelde economisch belang van de hoteluitbreiding niet is onderbouwd. Uit de adviezen van de afdelingen Ruimtelijke Plannen en Economische Zaken van de gemeente Groningen blijkt dat uitbreiding past in het door het college ter zake gevoerde beleid. De omstandigheid dat geen onafhankelijk onderzoek is uitgevoerd naar de economische gevolgen van de uitbreiding betekent niet dat het college de vrijstelling niet mocht verlenen.
2.9. [appellant] betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de uitbreiding van het hotel een horecavoorziening op meerdere verdiepingen betreft. Dat de rechtbank in de uitspraak melding heeft gemaakt van horeca op de verdieping, betekent niet dat daarmee slechts één verdieping is bedoeld.
2.10. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank het ten onrechte niet onredelijk heeft geacht dat het college ontheffing heeft verleend van de in de Bouwverordening neergelegde eis om te voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein. [appellant] voert daartoe aan dat de uitbreiding van het hotel de parkeeroverlast zal doen toenemen en dat deze problematiek niet zal worden gecompenseerd met het inhuren van parkeerruimte elders.
2.10.1. Ook dit betoog faalt. Het college heeft zich bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen gebaseerd op de "Nota Parkeernormen 2006" (hierna: de Nota). Op grond hiervan komt het college voor de uitbreiding op een benodigd aantal extra parkeerplaatsen van 48. Nu het hotel met een parkeergarage in de directe omgeving van het hotel een contract heeft afgesloten inzake het afnemen van parkeerkaarten ten behoeve van de hotelgasten, is voorzien in de als gevolg van de uitbreiding benodigde extra parkeerplaatsen. Er is derhalve geen aanleiding aan te nemen dat de parkeerdruk in de Prinsenstraat toe zal nemen. Gelet hierop heeft de rechtbank het terecht niet onredelijk geacht dat het college ontheffing heeft verleend van de eis om parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren.
2.11. Uit vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om vrijstelling van het bestemmingsplan en ontheffing van de bouwverordening te verlenen.
2.12. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009
17-604.