200806169/1/H1.
Datum uitspraak: 22 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 juli 2008 in de zaken
nrs. 07/2852, 07/2906 en 07/3191 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Rheden.
Bij besluit van 11 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rheden (hierna: het college) aan Roodex B.V. (hierna: Roodex) onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het oprichten van een appartementengebouw met vijf woningen op het perceel Arnhemseweg 25 te Rheden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 juni 2007 heeft het college het door onder meer [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en, onder vaststelling van een herziene ruimtelijke onderbouwing, opnieuw onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend.
Bij uitspraak van 16 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door onder meer [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 september 2008.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2009, waar E.A. Hendriks-Slijkhuis, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is daar Roodex, vertegenwoordigd door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, gehoord.
2.1. Het bouwplan is in strijd met het ten tijde van het besluit van 13 juni 2007 geldende bestemmingsplan "Rheden-West 1989" in verband met de op het perceel rustende bestemming "bedrijfsdoeleinden motorherstelinrichting" en de overschrijding van de op de plankaart aangegeven bouwgrens en maximale goot- en nokhoogte. Om realisering ervan toch mogelijk te maken heeft het college hiervan krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.2. Voor zover [appellanten] in hoger beroep naar het door anderen bij de rechtbank ingediende beroepschrift verwijzen, wordt overwogen dat zij daarmee niet te kennen hebben gegeven, dat en waarom de ongegrondverklaring door de rechtbank van het door van [appellanten] ingestelde beroep onjuist is. Het kan reeds daarom niet leiden tot het ermee beoogde doel.
2.3. [appellanten] betogen dat - samengevat - de rechtbank heeft miskend dat de aan het besluit van 13 juni 2007 ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is, nu het bouwplan ook in strijd is met het ten tijde van het besluit van 13 juni 2007 in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Rheden West".
2.3.1. Dit betoog faalt. Dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingplan "Rheden West", heeft de rechtbank terecht op zichzelf geen aanleiding gegeven om de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende te achten. Voor toepassing van artikel 19 van de WRO is niet vereist dat op een in voorbereiding zijnd bestemmingsplan wordt vooruit gelopen. Verder bestaat de afwijking van dat bestemmingsplan thans slechts uit een overschrijding van het op de plankaart opgenomen bouwvlak met 1 m².
2.3.2. Voor zover [appellanten] voorts kennelijk beogen te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte niet dezelfde definitie van de betekenis van de term "bovenbouw" is gehanteerd, als in het bestemmingsplan "Rheden-West 1989" en dit besluit om die reden vernietigd dient te worden, slaagt dit evenmin.
Het bestemmingsplan "Rheden-West 1989" bevat geen omschrijving van de betekenis van die term. Onder die omstandigheid mocht het college in de ruimtelijke onderbouwing aansluiting zoeken bij de in het ten tijde van het besluit van 13 juni 2007 in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Rheden West" opgenomen omschrijving van de betekenis van die term.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009