200805941/1.
Datum uitspraak: 22 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en
[vennoot B], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 10 juni 2008, kenmerk 2008/0061891, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Staphorst (hierna: de raad) bij besluit van 30 oktober 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Oosterparallelweg 2007".
Tegen dit besluit heeft [appellante] (hierna: [appellante]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2008, beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2009, waar
[vennoot A] en [vennoot B], in persoon en bijgestaan door W.J. Sekeris, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende] als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het beroep van [appellante] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" met betrekking tot het perceel aan de [locatie] en haar gronden die direct ten oosten en ten noorden van het perceel zijn gelegen. Het bestreden plandeel maakt deel uit van de noordwestelijk gelegen bedrijvenkavel in het plangebied.
[appellante] betoogt dat zij concrete uitbreidingsplannen heeft voor haar bedrijf dat aan de [locatie] is gevestigd. Het plan laat door middel van vrijstelling een maximum oppervlakte van het bouwperceel toe van 7.500 m², maar uitbreiding tot 1,2 ha is noodzakelijk met name voor aan te leggen voorbeelden sierbestrating, op te stellen showpanelen met tegels, andere bestratingsmaterialen en tuinattributen. De uitbreidingsplannen zijn niet te realiseren indien ter plaatse niet kan worden uitgebreid tot deze omvang. Het gemeentelijk beleid, dat aan het plan ten grondslag ligt, houdt ten onrechte geen rekening met de noodzaak het bedrijf aan de [locatie] ter plekke uit te breiden tot een omvang van 1,2 ha, aldus [appellante].
De grens van de maximale oppervlakte van 7.500 m² is gelegen bij Machinefabriek Talen. Naar [appellante] stelt is vanuit het gemeentebestuur van Staphorst de belofte gedaan dat dit bedrijf naar achteren kan uitbreiden op de gronden van [appellante], zodra deze door de gemeente Staphorst zijn verworven.
Daarnaast voert [appellante] aan dat, gezien de karakteristiek van het bedrijf, wonen bij het bedrijf noodzakelijk is, zeker aangezien zij is gevestigd in de gemeente Staphorst. Daarbij wordt opgemerkt dat een bedrijf van 1,2 ha nauwelijks opvalt binnen een bedrijventerrein dat in zijn geheel een omvang heeft die vele malen meer bedraagt dan 1,2 ha en dat zowel nu als in de toekomst het grootste gedeelte van het terrein niet is bestemd voor fabriekshallen.
2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat het de raad in beginsel vrij staat om een maximale oppervlaktemaat te koppelen aan bedrijfspercelen. Gezien het feit dat het gaat om een bedrijventerrein dat volgens het gemeentelijk beleid uitdrukkelijk is bedoeld voor kleinschalige bedrijven, acht het college een maximale oppervlakte van 7.500 m² passend. Het in eigendom hebben van percelen geeft geen aanleiding om van de genoemde maximale oppervlakte af te wijken, aldus het college.
2.4. Het plan voorziet voor het perceel [locatie] en de gronden die daar achter zijn gelegen in de bestemming "Bedrijventerrein" met de aanduiding 'bedrijfsactiviteit (ba)'. Het overige deel van de gronden van [appellante] aan de Oosterparallelweg heeft de bestemming "Bedrijventerrein" zonder aanduiding.
Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften, voor zover van belang, mag de oppervlakte van een bouwperceel niet minder dan 1.000 m² en niet meer dan 2.500 m² bedragen. Voorts zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Bedrijvenlijst.
Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder h, van de planvoorschriften, voor zover van belang, is in afwijking van het bepaalde onder b, ter plaatse van de aanduiding bedrijfsactiviteit tevens toegestaan een transportbedrijf en een handel in sierbestrating.
Ingevolge artikel 4.4.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften en toestaan dat de oppervlakte van een bouwperceel 7.500 m² bedraagt. Deze bevoegdheid geldt uitsluitend ten behoeve van de bouwpercelen die rechtstreeks ontsluiten op de Oosterparallelweg en indien aannemelijk is gemaakt dat het gehele bouwperceel binnen twee jaar in gebruik wordt genomen ten behoeve van de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten.
2.4.1. Niet in geschil is dat artikel 4.1, aanhef en onder h, van de planvoorschriften, van toepassing is op het bedrijf van [appellante] en dat het bedrijf in beginsel voldoet aan de vereisten als bedoeld in artikel 4.4.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, voor uitbreiding van het bouwperceel tot een oppervlakte van 7.500 m².
2.4.2. De Afdeling stelt vast dat het aan het plan ten grondslag gelegde beleid is gericht op vestiging van kleinschalige bedrijven in het plangebied. Wat betreft de noordwestelijk in het plangebied gelegen bedrijvenkavel aan de Oosterparallelweg, een van de zes bedrijvenkavels waarin het plan voorziet, wordt dit beleid echter doorkruist, nu artikel 4.4.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften de mogelijkheid biedt dat het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verleent aan de desbetreffende bedrijven voor uitbreiding van de oppervlakte van een bouwperceel tot 7.500 m². Ter zitting is van de zijde van de raad bevestigd dat deze mogelijkheid niet alleen aan [appellante] maar ook aan Machinefabriek Talen wordt geboden. Naar het oordeel van de Afdeling volgt hieruit dat het beleid inzake vestiging van kleinschalige bedrijven, voor zover het de genoemde noordwestelijk in het plangebied gelegen bedrijvenkavel betreft, feitelijk niet meer kan worden gerealiseerd. Onder deze omstandigheden had van het college in het bestreden besluit een nadere afweging mogen worden verwacht omtrent het gemeentelijk beleid inzake vestiging van kleinschalige bedrijven, voor zover dat ziet op de noordwestelijk in het plangebied gelegen bedrijvenkavel, alsmede omtrent de gerechtvaardigde concrete belangen van [appellante], die zien op uitbreiding van haar bedrijf aan de [locatie] tot een maximum van 1,2 ha. Bij die nadere afweging is mede van belang dat Machinefabriek Talen geen concrete uitbreidingsplannen heeft kenbaar gemaakt en dat dit bedrijf bovendien niet beschikt over eigen grond om het bedrijf uit te breiden.
2.4.3. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein", gelegen aan de [locatie] zoals aangegeven op de aan deze uitspraak aangehechte plankaart, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 10 juni 2008, kenmerk 2008/0061891, voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein", gelegen aan de [locatie] zoals aangegeven op de aan deze uitspraak aangehechte plankaart;
III. gelast dat de provincie Overijssel aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009